ligplaatsenbeleid gemeente Leeuwarden
HOOFDSTUK 2.BELEID EN REGELINGEN
2.1 Gemeentelijk beleid
Het huidige gemeentelijke ligplaatsenbeleid is gebaseerd op een aantal notities. Deze notities werden in de jaren
tachtig door de gemeenteraad vastgesteld, waaronder de notitie "Uitgangspunten woonschepenbeleid" van 10
februari 1983. Destijds was het uitgangspunt dat het aantal ligplaatsen stabiel zou blijven. Ten aanzien van de
woonarken werd behalve naar stabilisatie ook gestreefd naar concentratie. Bij de voormalige binnenvaart ging
de aandacht met name uit naar het welstands-aspect. De bedoeling was te bevorderen dat deze schepen, althans
uiterlijk, zoveel mogelijk in originele staat zouden verkeren en daarmee geen storende elementen in het
stadsbeeld zouden vormen. Afwijkingen van het originele beeld waren toegestaan, mits aan redelijke eisen van
welstand werd voldaan. In de notitie werd meegedeeld dat de Commissie Welstandszorg (de voorganger van
Hüs en Hiem) daarvoor criteria had ontwikkeld. Terugziend ontstaat de indruk dat het wonen op woonschepen
destijds werd gezien als een hinderlijk verschijnsel waartegen regulerend moest worden opgetreden.
Voor de pleziervaartuigen werd geregeld dat deze categorie (kleine) schepen in de periode van
I april tot 1 oktober tijdelijk ligplaats in mocht nemen op daarvoor aangewezen plaatsen, zoals de Prinsentuin en
de Froskepölle. In die periode mogen de pleziervaartuigen ook ligplaats kiezen, voor zover er ruimte voor is, aan
de kaden die zijn aangewezen als ligplaats voor de voormalige binnenvaart. Voor pleziervaartuigen is geen
ligplaatsvergunning vereist. Pleziervaarders moeten wel havengeld betalen.
In de notitie uit 1983 wordt opgemerkt dat gestreefd wordt naar een permanent overlegorgaan inzake het
woonschepenbeleid. In de notitie wordt ook vastgelegd dat de uit het beleid voortvloeiende kosten gedekt
moeten worden door de inkomsten uit de havengelden.
In de raadsvergadering van maart 1983 is ten aanzien van werkschepen bepaald dat het aantal beperkt blijft. In
diezelfde vergadering werd vastgesteld dat het aantal horecaschepen beperkt zou moeten blijven tot enkele
incidentele gevallen in de sfeer van het restaurantbedrijf. Met betrekking tot winkelschepen werd bepaald dat het
aantal van dit soort schepen niet mocht toenemen.
In 1983 zijn aldus een aantal uitgangspunten vastgesteld voor een nader te ontwikkelen beleid.
De destijds algemeen geformuleerde uitgangspunten vormen nog steeds de basis voor het beleid.
2.2 Regelingen
Ten aanzien van de woonschepen zijn er zowel landelijke als provinciale en gemeentelijke regelingen van
kracht.
2.2.1 Landelijke regelingen
In de Wet op de Woonwagens en Woonschepen (WWW) stonden tot voor kort nog twee artikelen die
betrekking hadden op ligplaatsen. De wet op de Woonwagens en Woonschepen is op 1 maart 1999 vervallen.
Sinds 1992 vallen woonschepen onder de Huisvestingswet. De Woningwet, het Bouwbesluit en de
Bouwverordening hebben geen betrekking op woonschepen.
2.2.2 Provinciale regelingen
De provinciale bemoeienis met woonschepen en ligplaatsen is al jaren vrij beperkt. Het provinciale beleid was
met name vastgelegd in de "Ligplaatsenverordening Friesland 1987"'. De ligplaatsen-verordening was bedoeld
om, in navolging van de "Landschapsverordening 1975", "de ontsiering van en rustverstoring en andere overlast
in het landschap voorkomen". De provincie beoogde dit te bereiken door "een evenwichtige
belangenbehartiging. Naast natuur en landschap wordt ook recreatie in de afwegingen opgenomen". Inhoudelijk
waren de hoofdlijnen van beleid als volgt:
1het afmeren t.b.v. recreatie (aanleggen) is overal toegestaan, behalve op locaties waar dat
verboden is;
2. het stallen (innemen ligplaats) is overal verboden, behalve daar waar het expliciet is toegestaan;
3. de uitvoering van het beleid is gedelegeerd aan (alle) gemeenten.
4
ligplaatsenbeleid gemeente Leeuwarden
Uitgaande van de tekst van de ligplaatsenverordening zouden de permanent bewoonde woonschepen wel onder
deze regeling moeten vallen, ware het niet dat Gedeputeerde Staten later in een toelichting bij een
uitvoeringsbesluit opmerkten dat "permanent bewoonde woonschepen buiten de toepassing van deze
verordening worden gehouden".
Binnen het hierboven geschetste kader werd in Friesland de uitvoering van een aantal taken aan de gemeenten
overgedragen. De gemeenten kregen verantwoordelijkheden ten aanzien van de aanwijzing van ligoevers. het
verlenen van ontheffingen, het stellen van welstandseisen en de handhaving. Omdat de provincie er nu geen
provinciale taak meer in ziet, heeft zij de ligplaatsen-verordening eind 1999 ingetrokken. Via de Vereniging van
Friese Gemeenten (VFG) is de gemeenten inmiddels een model ligplaatsenverordening aangeboden. Het model
ligt in het verlengde van de voormalige provinciale regeling en is verwerkt in de nieuwe APV-bepalingen.
2.2.3 Gemeentelijke regelingen
Van belang zijn hier de "Algemene plaatselijke verordening Leeuwarden" (APV)het "Aanwijzingsbesluit
ligplaatsen, kaden en wallen" en de "Verordening op de heffing en invordering van havengelden 1995".
Momenteel is er een discussie gaande over de woonlasten welke de woonschipbewoners aan de gemeente
moeten betalen. Deze nota is niet gericht op die woonlasten, maar op de ligplaatsen. In deze paragraaf beperken
we ons daarom tot het slechts noemen - om reden van volledigheid - van: de havengeldregeling, de aan de
ligplaatsvergunningen verbonden leges en de roerende zaak belasting.
2.2.3.1 APV
In de APV, het gemeentelijk wetboek van strafrecht, zijn twee artikelen aan ligplaatsen gewijd. Het gaat dan om
hoofdstuk 5, afdeling 3, de artikelen 5.3.2 en 5.3.3, waarvan artikel 5.3.2 hier van belang is. Op grond van het
eerste lid van dat artikel is het verboden met een vaartuig:
aan te leggen;
ligplaats in te nemen of te hebben danwel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen.
In afwijking van dit algemeen verbod wijst het college van burgemeester en wethouders (lid 3) wateren aan (zie
§2.2.3.2.) waar, met of zonder vergunning van het college, voor met name genoemde categorieën vaartuigen
aanleggen is toegestaan of ligplaats mag worden ingenomen. Een dergelijke vergunning kan worden geweigerd
in het belang van:
de openbare orde;
de volksgezondheid;
de milieuhygiëne;
het aanzien van de gemeente.
Aan een ligplaatsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Omdat er uitgegaan wordt van drie
soorten woonschepen, zijn er ook drie soorten standaard ligplaatsvergunningen met voorschriften. Per
vergunning worden de voorschriften, indien nodig, aangepast (maatwerk).
Tegen de weigering of verlening van een vergunning kan bezwaar worden gemaakt door belanghebbenden.
Bij deze nota is een geheel nieuw hoofdstuk voor de APV gevoegd. De vaststelling daarvan door de raad loopt
via een afzonderlijke procedure.
2.2.3.2 Aanwijzingsbesluit ligplaatsen, kaden en wallen
Het Aanwijzingsbesluit is de uitwerking van artikel 5.3.3.2, lid 3 (oud: 5.3.2, lid 3) van de APV. In dit besluit
zijn door het college de plaatsen aangewezen waar de woonschepen e.d. mogen liggen. Daarbij worden
verschillende categorieën vaartuigen onderscheiden, zoals woonarken, voormalige binnenvaart en voormalige
zeevaart. Bij de koppeling van de verschillende locaties aan de verschillende categorieën schepen gaat het vooral
om de inpasbaarheid van de vaartuigen in de omgeving. Het gaat dan om het aanzien van de gemeente,
bijvoorbeeld: kleinere zeeschepen passen niet in of nabij de binnenstad, maar misstaan niet aan de
Harlingertrekweg. Ook ligplaatsen voor meer specifieke soorten schepen zijn in het Aanwijzingsbesluit
geregeld, zoals de horeca-, de winkel- en de werkschepen.
In de negentiger jaren is het Aanwijzingsbesluit een aantal keren aangepast. Het laatst in het voorjaar van 1998.
Deze laatste wijziging was een actualisatie en niet gebaseerd op nieuw beleid.