Blad 2
In hoofdzaak lijken twee doelstellingen te onderscheiden:
veiligheid: een berging maakt het overbodig om fietsen
in de gang te stallen. De gang dient als vluchtweg bij
brand en er is een groot belang mee gediend dat deze
vluchtwegen in panieksituaties goed bruikbaar zijn;
ordelijkheid: de aanwezigheid van een berging maakt een
ordelijker gebruik van de buitenruimte mogelijk en
draagt daardoor bij aan de beperking van overlast en
ergernis bij omwonenden.
Van deze twee doelstellingen is de eerste uitgesproken de
belangrijkste. Daarom is bij de opzet van de
vrijstellingsregeling vooral op de eerste doelstelling
gelet: een vrijstelling moet geen afbreuk doen aan de
veiligheid van de bewoners. Het is moeilijk om voor alle
situaties een bevredigende oplossing te vinden. In het
voorstel (zie bijgaand concept-raadsbesluit) is dat terug
te vinden. Het voorstel gaat er van uit (tweede lid) dat
eerst wordt gekeken of buiten of inpandig een berging
aanwezig of te realiseren is, die weliswaar niet voldoet
aan de voorgeschreven maten maar die wel groot genoeg is om
als fietsenstalling te dienen voor alle kamerbewoners
binnen het pand. Dus in eerste aanleg wordt eigenlijk
alleen vrijstelling gegeven van de voorgeschreven
afmetingen van de berging. Omdat het tweede lid in de
praktijk niet voldoende soelaas biedt is het derde lid
opgenomen. Dit lid gaat uit van de situatie dat geen
voldoende berging bij een pand kan of mag worden opgericht.
(Er kan dus soms een berging zijn, maar die voldoet dan
noch aan de hoofdeis van artikel 2.5 noch aan de
vrijstellingsmogelijkheid van het tweede lid, m.a.w. de
berging is niet groot genoeg voor alle fietsen.) In dat
geval is volgens het voorgestelde derde lid vrijstelling
mogelijk als de exploitant aantoont dat hij voldoende
ruimte voor fietsen en vuilcontainers kan maken zonder dat
daarmee de veiligheid van de bewoners in geval van brand
wezenlijk wordt aangetast. Met het derde lid wordt de
ordelijkheidsdoelstelling van de kamerverhuurregeling wat
minder zwaar gewogen. Dat achten wij aanvaardbaar omdat het
in alle gevallen gaat over al bestaande situaties. Wij zijn
voornemens om de inspecteurs op te dragen niet lichtvaardig
om te gaan met de veiligheidseisen: om voor vrijstelling in
aanmerking te komen moet er een reële mogelijkheid zijn om
met behoud van een veilige vluchtweg fietsen (en eventuele
vuilcontainers) te stallen. Wij wijzen er tenslotte op dat
de vrijstellingsregeling niet los mag worden gezien van de
andere voorschriften voor het verkrijgen van een
exploitatievergunning; dat betekent dat in zeer veel
bestaande situaties de brandveiligheid al aanzienlijk wordt
verbeterd door het aanbrengen van brandwerende deuren en
het aanbrengen van brandblustoestellen
Blad 3
II. Oppervlakten kamers
De regeling omtrent de voorgeschreven grootte van de kamers
blijkt in de praktijk onnodig gecompliceerd (onderscheid
tussen panden van verschillende grootte)Tevens komen er
in de praktijk situaties voor waar bewoners beschikken over
twee kamers, die ieder op zich niet aan de norm voldoen
maar gezamenlijk wel. Omdat er geen goede gronden zijn in
het laatste geval vergunning te weigeren (in de vergunning
moet dan wel tot uitdrukking komen dat beide kamers alleen
gezamenlijk bij één gebruiker in gebruik mogen zijn)
stellen wij u voor de regeling aan te passen overeenkomstig
bijgevoegd concept-raadsbesluit onder II.
III. Verlening en weigering exploitatievergunning
De huidige regeling (artikel 7a.7 bouwverordening) gaat er
van uit dat een vergunning wordt geweigerd als niet wordt
voldaan aan de vastgestelde eisen. In de praktijk blijkt
nauwelijks een pand aan alle eisen te voldoen. Aanvankelijk
was de bedoeling om in die gevallen de vergunning te
verlenen onder de voorwaarde dat de aangegeven
voorzieningen binnen 6 maanden na de vergunningverlening
moesten zijn aangebracht. Bij nader inzien is dit
bezwaarlijk omdat er situaties zijn waarbij het eigenlijk
niet verantwoord is vergunning te verlenen voordat de
voorzieningen zijn aangebracht. Er is nu een nieuwe
regeling gemaakt. Daarin wordt uitgegaan van een
opschorting van de weigering van de vergunning gedurende
een termijn van zes maanden. Die opschorting wordt verleend
op verzoek van de exploitant; deze moet bij het verzoek om
opschorting aangeven dat hij van plan is om de geëiste
voorzieningen binnen die termijn aan te brengen. Weigert de
exploitant zo'n verzoek te doen, en is er dus kennelijk
onwil om de voorzieningen uit te voeren, dan wordt de
vergunning geweigerd. Wij menen dat met een dergelijke
regeling beter recht wordt gedaan aan de eisen van de
praktijk. Bovendien achten we het van belang dat de
vergunning pas wordt verleend als het pand werkelijk aan
alle eisen voldoet. Tevens is de regeling aangevuld in deze
zin dat bij de vergunning een tekening en een beschrijving
kan worden gevoegd; daarmee is het mogelijk om
ondubbelzinnig een aantal zaken aan te geven. Te denken
valt hier aan vrij te houden vluchtwegen (zie de
vrijstellingsregeling voor bergingen), het gecombineerde
gebruik van 2 kleine kamers etc. Zie voor de voorgestelde
nieuwe tekst het bijgevoegde concept-raadsbesluit onder
III
IV Correctie Huisvestingsverordening 1999
Bij de herziening van de Huisvestingsverordening 1996 die
leidde tot de Huisvestingsverordening 1999 is in artikel
3.1. door het wegvallen van een artikellid een wat
merkwaardige tekst ontstaan. Wij stellen u voor de tekst