Blad 6 het volgende. In recente jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (inzake Haan/Valburg) wordt aangegeven dat er bij toepassing van artikel 49 WRO aanleiding kan bestaan voor het toekennen van een bijdrage in deskundigenkosten indien het inschakelen van deskundigen redelijkerwijs noodzakelijk was teneinde tot een geobjectiveerde waardebepaling te komen. Een dergelijke situatie doet zich blijkens jurisprudentie echter niet voor wanneer er (zoals in dit geval) een procedureverordening is die voorschrijft dat, indien om planschadevergoeding is verzocht, advies moet worden gevraagd aan een onafhankelijk deskundige en belanghebbende, zonder dit advies af te wachten, een eigen adviseur heeft ingeschakeld (Afdeling rechtspraak 27 september, 1999 gem. Lingewaal) Opmerkingen n.a.v. nader advies stichting In het kader van een zorgvuldige besluitvorming hebben wij betrokkenen in de gelegenheid gesteld eventuele opmerkingen naar aanleiding van het nader advies van de stichting naar voren te brengen. In haar brief van 17 maart 2000 inzake het verzoek van de heer Moré en mevrouw De Jong gaat mevrouw Van der Eijk-Klinkhamer uitvoerig in op het nader advies. Achtereenvolgens gaat zij in op de planver gelijking, de hoogte van het schadebedrag, de vergoeding van deskundigenkosten, ingangsdatum van de rente, geen voorzienbaarheid/risicoaanvaarding en miskenning van de staat en onderhoud van de woning en tuin van verzoekster. Voor zover er sprake is van nieuwe gezichtspunten, zullen wij hier nader op ingaan. Haar opmerkingen over de planvergelijking eindigt mevrouw Van der Eijk-Klinkhamer met de opmerking dat uit het bovenstaande (haar brief) blijkt, dat, anders dan de stichting meent, van de zijde van verzoekster (mevrouw De Jong) geen onjuiste planvergelijking is uitgevoerd. Zij vervolgt met de opmerking dat nu de stichting in het nader advies aangeeft het taxatierapport van het makelaarskantoor niet te volgen omdat niet van een juiste planvergelijking zou blijken, dit advies dan ook in redelijkheid niet als basis kan dienen voor het door uw raad te nemen besluit. Hiervoor hebben wij reeds opgemerkt, dat de schadebeoordelingscommissie van mening blijft dat het taxatierapport van het makelaarskantoor niet kan worden gevolgd. De argumenten die mevrouw Van der Eijk-Klinkhamer hiertegen aanvoert hebben ons er niet van overtuigd dat het uitgangspunt van de commissie onjuist zou zijn. Met name zien wij niet in waarom (als gevolg hiervan) het advies/nader advies niet meer als basis zou kunnen dienen voor het door u te nemen besluit. Blad 7 Wat betreft de opmerking van mevrouw Van der Eijk- Klinkhamer, dat de door de stichting ingeschakelde taxateur zich niet zou hebben uitgelaten over de huidige of voormalige waarde van de onroerende zaak, merken wij op, dat blijkens het nader advies, de deskundige van de stichting (de heer mrM. De Clercq) zich wat de waardebepaling en waardevermindering betreft heeft doen bijstaan door de heer B.K. Hooghiemster, rentmeester/taxateur te Grou, hetgeen ons voldoende lijkt. Naar aanleiding van de opmerking over het aantal m2 kantoorruimte, merken wij op zojuist reeds verwezen te hebben naar de blz. 5 en 6 van het nader advies, waar een vergelijking is gemaakt tussen de planologische regimes. In dat verband is ook aandacht besteed aan het gebruik als kantoorruimte op de begane grond in vergelijking met gebruik als woning van welke bestemming voorheen sprake was Mevrouw Van der Eijk-Klinkhamer noemt hierna een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over een appartementencomplex in Helmond, waarbij sprake is van een hogere schadevergoeding dan f 35.000,--. Dergelijke situaties zijn altijd moeilijk vergelijkbaar. Wij gaan hier verder dan ook niet op in. In het advies/nader advies en ook hiervoor is reeds voldoende aandacht besteed aan de vergoeding van deskundigenkosten. Het is een misverstand dat de gemeente Leeuwarden niet over een procedureverordening planschadevergoeding zou beschikken. Deze verordening dateert van december 1993. Naar aanleiding van de opmerkingen van mevrouw Van der Eijk-Klinkhamer over de van 8 augustus 1989 daterende bouwvergunning voor een woongebouw op dit terrein, willen wij volstaan met de opmerking dat niet alleen het bouwplan in de plaatselijke pers is bekend gemaakt (18 mei 1989), maar ook het desbetreffende voorbereidingsbesluit (2 juni 1989, plaatselijke pers en Nederlandse Staatscourant). Voorts merken wij op dat de gemeente niet verplicht is besluiten tot het verlenen van bouwvergunningen te publiceren. Ter zake kan volstaan worden met een mededeling aan belanghebbenden. De opmerking dat de stichting het verschil in staat en onderhoud tussen de woningen Harlingerstraatweg 91 en 93 over het hoofd heeft gezien, lijkt ons niet juist. Dit verschil blijkt, zoals mevrouw Van der Eijk-Klinkhamer zelf ook al zegt, o.a. uit de opnamerapporten, die uiteraard weer van invloed zijn geweest op de uiteindelijke taxaties.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 2000 | | pagina 359