Blad 2
voorzieningen binnen het gebate gebied vallen en derhalve
zijn of worden gebaat.
Tijdstip gebaat zijn
In artikel 1 is het tijdstip van gebaat zijn vermeld: 1
december 2000. Naar de toestand op dit tijdstip dient de
gemeente te beoordelen of de onroerende zaken gebaat zijn
door de getroffen of nog te treffen voorzieningen. Er vindt
naar de toestand op deze datum een eenmalige beoordeling
plaats over de vraag of een onroerende zaak gebaat is door
de voorzieningen. Dit brengt mee dat latere wijzigingen in
het gebaat zijn van een onroerende zaak geen invloed hebben
op de verschuldigde belasting. Ook latere bijbouw of
afbraak van objecten kan niet leiden tot wijziging in het
bestand van belaste objecten. Hierdoor wordt voorkomen dat
latere wijzigingen in het objectenbestand kunnen leiden tot
het onverbindend worden van de tariefstelling.
Voorzieningen
Bepalend voor de baatbelasting zijn uitsluitend die
voorzieningen waarop de verordening ziet. Voor de
duidelijkheid en de rechtszekerheid is het zeer essentieel
dat de verordening de specifieke voorzieningen vermeldt
welke aanleiding geven tot profijt van de in het
desbetreffende deel van de gemeente gelegen onroerende
zaken. Artikel 2, tweede lid, vermeldt daarom de
voorzieningen waarvan de kosten via de baatbelasting worden
verhaald
De voorzieningen die worden c.q. zijn getroffen, zijn
specifiek gericht op detailhandel en de horeca en op andere
bedrijven met een publieksfunctie (bijvoorbeeld banken en
kantoren)Door de totstandkoming van de voorzieningen is
een winkelgebied ontstaan dat fraaier en voor winkelend
publiek aantrekkelijker is dan het tevoren was. Objectief
bezien, kan in dit kader worden gesteld dat onroerende
zaken in het gebate gebied die een detailhandel-, horeca-
of andere publieksfunctie hebben door de getroffen
voorzieningen in een voordeliger positie zijn gebracht.
Woningen zullen daarentegen niet of nauwelijks profiteren
van de getroffen voorzieningen. Daarom worden de onroerende
zaken die op grond van de relevante vigerende
bestemmingsplannen uitsluitend een woonbestemming hebben
alsmede (gedeelten van) onroerende zaken die in gebruik
zijn als woning en die op grond van het bestemmingsplan
geen bedrijfsfunctie c.q. publieksfunctie kunnen hebben,
uitgezonderd van zowel het privaatrechtelijke als het
onderhavige fiscaalrechtelijke kostenverhaal2. Tenslotte
zijn wij van mening dat onroerende zaken met een religieuze
2
In het Handboek Grondzaken van de VNG (biz. E4/6 10) is voor een
dergelijke opvatting ook steun te vinden: "Bij de herinrichting van een
winkelstraat wordt de baatbelasting doorgaans alleen geheven van
onroerende zaken met een bedrijfsbestemming."
Blad 3
bestemming eveneens buiten het kostenverhaal moeten
blijven; kerkgebouwen zullen nauwelijks profiteren van de
getroffen voorzieningen.
Artikel 3 Belastingplicht
In dit artikel wordt de belastingplicht omschreven.
Belastingplichtig zijn natuurlijke personen en
rechtspersonen zoals vennootschappen, stichtingen en
verenigingen, die van de door gemeentelijke voorzieningen
gebate onroerende zaken, zoals vermeld in artikel 1, het
genot hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.
De wet gaat uit van belastingheffing tenzij de kosten van
de voorzieningen krachtens overeenkomst worden voldaan. Het
gedeeltelijk privaatrechtelijk verhalen van de kosten
verandert overigens niets aan de kostenverdeling. De
gemeente dient de kosten van de getroffen voorzieningen om
te slaan over alle gebate percelen, zowel over de
'belastingpercelen' als over de percelen waarvoor langs
privaatrechtelijke weg wordt bijgedragen.
Artikel 4 Maatstaf van heffing
Er is in de Gemeentewet geen heffingsmaatstaf opgenomen
voor de baatbelasting. Dit houdt in dat de gemeentelijke
wetgever vrij is in het bepalen van de heffingsmaatstaf,
met dien verstande dat het bedrag van een gemeentelijke
belasting niet afhankelijk kan worden gesteld van het
inkomen, de winst of het vermogen. Belangrijk bij de keuze
van een heffingsmaatstaf is of zij aansluit bij de aard van
de voorzieningen die worden aangelegd. Het verdient
aanbeveling om een heffingsmaatstaf te kiezen die zoveel
mogelijk aansluit bij het objectieve karakter van de
baatbelasting en bij de baat bij de getroffen
voorzieningen
Als heffingsmaatstaf is in dit geval gekozen voor een
gecombineerde heffingsmaatstaf: de oppervlakte die op grond
van het bestemmingsplan volledig mag worden bebouwd tot een
diepte van 40 meter vanaf de zijden van de onroerende zaak
die grenzen aan openbare ruimte in het gebate gebied en de
gevellengte van een onroerende zaak. De gekozen
heffingsmaatstaf sluit aan bij de potentiële mogelijkheden
die een onroerende zaak heeft om te profiteren van de te
treffen voorzieningen los van het toevallige gebruik of de
toevallig aanwezige bebouwing. Argument voor het beperken
van de te belasten oppervlakte tot 40 meter van de gevel is
dat de baat bij de voorzieningen afneemt naar mate de
afstand tot de nieuwe voorzieningen groter is. Bovendien
pakt de heffing op deze manier billijker uit voor
(relatief) diepe percelen die volgens het bestemmingsplan
weliswaar volledig mogen worden bebouwd, maar die
bijvoorbeeld door de aanwezigheid van tuinen niet volledig
bebouwd zijn en ook niet te verwachten is dat men ze in de
naaste toekomst volledig zal bebouwen. De te belasten