Blad 6
De commissie Elektromagnetische velden van de
Gezondheidsraad handhaaft de op thermische effecten
gebaseerde blootstellingslimieten zoals voorgesteld in het
in 1997 uitgebrachte advies Radiofrequente
elektromagnetische velden (300 Hz - 300 GHz)
Niet-thermische effecten bieden geen wetenschappelijke
basis voor het vaststellen van blootstellingslimieten. De
ministeries hebben gevraagd of er aanleiding is om door
middel van toepassing van het voorzorgsbeginsel de
blootstellingslimieten op een lager niveau vast te stellen
dan de waarden die op grond van thermische effecten zijn
voorgesteld. De commissie heeft deze vraag pragmatisch
benaderd door te onderzoeken of er voor niet-thermische
effecten een redelijk vermoeden is van een
gezondheidsrisico. Zij vindt dat dit voor geen van de drie
in het advies behandelde categorieën niet-thermische
effecten - biologische effecten, carcinogenese en
aspecifieke klachten - het geval is. Het antwoord op de
vraag van de bewindslieden is daarom negatief.
De kans dat zich in woon- en werkruimtes onder
basisstations gezondheidsproblemen voordoen als gevolg van
blootstelling aan de elektromagnetische velden die van de
antennes afkomstig zijn, acht de commissie verwaarloosbaar
klein. De veldsterktes liggen altijd ruimschoots beneden de
blootstellingslimieten
De commissie vindt dat omwonenden al tijdens de
planningsfase van de bouw van een basisstation in hun woon-
of werkomgeving bij de ontwikkelingen betrokken moeten
worden. Dat kan veel problemen voorkomen, omdat
gezondheidsklachten veelal het gevolg zullen zijn van angst
voor het onbekende, te meer als daarbij ook nog 'straling'
een rol speelt. Treden er klachten op, dan dienen deze te
allen tijde serieus genomen te worden. Het alsnog geven van
voorlichting in situaties waar dat nog niet is gebeurd kan
veel problemen wegnemen. Bij aanhoudende klachten zou
onderzocht kunnen worden of mogelijk laagfrequent geluid of
trillingen een rol spelen.
Conclusie
Met name gezien de uitkomst van de actualisering van de
Gezondheidsraad, zien wij geen aanleiding om extra
beperkingen op te leggen aan het toestaan van GSM-antennes
in woongebieden en op woongebouwen.
Blad 7
6. RUIMTELIJKE/STEDENBOUWKUNDIGE ASPECTEN
GSM-antennes binnen de bebouwde kom
Over het algemeen proberen de licentiehouders voor de
plaatsing van de masten zo veel mogelijk gebruik te maken
van bestaande hoogbouw. De maximale bouwhoogte van de
masten bedraagt dan vaak minder dan 5 meter. Over het
algemeen passen de dakantennes niet binnen de geldende
bestemmingsplannen. De antennes die in overeenstemming zijn
met het GSM-beleid kunnen met een artikel 19 WRO-procedure
worden gerealiseerd.
Uit stedenbouwkundig en esthetisch oogpunt verdient het
plaatsen van meerdere kleinere masten op hoogbouw over het
algemeen de voorkeur boven het plaatsen van zendmasten met
hoogtes van 30 a 40 meter. Bij het plaatsen van masten op
gebouwen, is het van belang de mast zo veel centraal op het
gebouw te plaatsen, zodat de mast vanaf de openbare weg zo
min mogelijk zichtbaar is.
In beginsel gaan wij terughoudend om met het toestaan van
hoge zendmasten binnen de bebouwde kom.
GSM-masten in het buitengebied
Het bestemmingsplan Buitengebied laat de bouw van GSM-
masten niet toe. Zendmasten die passen binnen het beleid
kunnen worden gerealiseerd door toepassing te geven aan een
art. 19 WRO-procedure.
In het buitengebied zijn onvoldoende hoge gebouwen en
bouwwerken waarop/aan GSM-masten kunnen worden aangebracht
Dit betekent dat er ten behoeve van een volledige dekking
soms hoge GSM-masten noodzakelijk zijn.
Voor de bouw van GSM-masten in het buitengebied hanteren
wij de geldende provinciale richtlijnen.
In hoofdlijnen betekent dit, dat de operators gebruik
moeten maken van eikaars opstelpunten (site-sharing) en de
antennes op/aan of nabij bestaande bouwwerken en gebouwen
geplaatst moeten worden. Naast site-sharing is er ook een
(theoretische) mogelijkheid van antenne-sharingHierbij
maken verschillende operators gebruik van één GSM-antenne.
Antenne-sharing kan echter alleen worden toegepast, indien
het te bedekken verzorgingsgebied,, de antennerichting, de
antennehoogte en de doelgroep van de verschillende
operators exact dezelfde zijn. Daarbij moet worden
opgemerkt, dat hoe meer operators gebruik maakt van een
mast, hoe kleiner de afstand van de masten tot elkaar zal
zijn. Antenne-sharing betekent dus niet een vermindering
van het aantal opstelpunten.
7BELEIDSREGELS/TOETSINGSCRITERIA
Allesoverwegende stellen wij voor onderstaande definitieve
beleidsregels voor GSM-antennes vast te stellen.