in de fmancieringsparagraaf in de begroting aangeven bij welke partijen men
voornemens is uitzettingen te doen en waarom ('bewijslast' dat een financiële
instelling minimaal een impliciete A-rating heeft ligt dus bij de decentrale overheden
zelf). Ook dient te worden aangegeven dat binnen de kaders van het
fmancieringsstatuut wordt geopereerd.
in de financieringsparagraaf in het jaarverslag aangeven bij welke van de in de
begroting genoemde (en onderbouwde) tegenpartijen de desbetreffende decentrale
overheid middelen heeft uitgezet. Tevens dient te worden aangegeven of zich in het
verslagjaar belangrijke ontwikkelingen in de kredietwaardigheid van de tegenpartijen
hebben voorgedaan.
Voorop staat dat de hierboven beschreven transparantie de controle-organen van de
decentrale overheden (bijvoorbeeld de Gemeenteraad binnen een gemeente) inzicht biedt
en daarmee een belangrijk mechanisme vormt om ervoor te zorgen dat binnen de
decentrale overheden zelfkritisch wordt omgegaan met financiële tegenpartijen zonder
rating.
Naast de controle-organen van de decentrale overheden krijgen de toezichthouders
vooraf te zien met welke financiële instellingen zonder rating een decentrale overheid
voornemens is zaken te doen. Indien de toezichthouder twijfels heeft omtrent de
onderbouwing van de keuze voor een bepaalde financiële instelling zonder rating, kan zij
om een nadere onderbouwing vragen. In de regeling wordt met opzet geen expliciet
sanctie-instrument neergelegd voor het geval de toezichthouder zich niet kan vinden in
de keuze van een decentrale overheid voor een bepaalde financiële instelling. De keuze
voor een financiële instelling zonder rating dient namelijk primair te worden getoetst
door het controle-orgaan van de desbetreffende decentrale overheid.
De primaire kwalitatieve onderbouwing van de keuze voor een financiële tegenpartij
zonder rating is afkomstig van de decentrale overheden zelf; zij dienen aan te tonen dat
een dergelijke financiële instelling minimaal een met een A-rating vergelijkbare
kredietwaardigheid heeft. In de beoordeling hiervan dienen decentrale overheden
meerdere factoren te bezien (zoals historische en toekomstige financiële positie,
kwaliteit van het management, prestaties, eventuele garanties, externe factoren).
Financiële ratio's (zoals solvabiliteit, EV/TV verhouding) kunnen in de beoordeling ook
van dienst zijn, maar hoeven niet doorslaggevend te zijn. Zo hoeft bijvoorbeeld enkel
een hoge solvabiliteit niet te betekenen dat een financiële instelling zeer kredietwaardig
is, aangezien ook overige risico-factoren een rol kunnen spelen (bijvoorbeeld weinig
gediversificeerde activiteiten).
Naast het kwalitatieve aspect verdienen bepaalde kwantitatieve criteria de aandacht. De
volgende punten kunnen decentrale overheden meenemen bij het opstellen van beleid ten
aanzien van uitzettingen bij financiële instellingen zonder rating:
Niet meer dan een bepaald percentage van de totale uitzettingen;
Niet meer dan bepaald percentage van de eigen begroting;
Bij individuele financiële instelling zonder rating niet meer uitzetten dan bepaald
percentage van het eigen vermogen van die instelling;
Looptijd van de uitzetting afstemmen op de kredietwaardigheid van de tegenpartij.
Evenals bij financiële instellingen met een rating dient te gelden dat lange
uitzettingen uitsluitend bij zeer kredietwaardige financiële instellingen dienen te
geschieden;
Jaarlijkse revisie van de kredietwaardigheid van de tegenpartij(en).
Artikel 3
Binnen een prudent financieel beheer door openbare lichamen past de keuze voor
financiële activa die zo min mogelijk gevoelig zijn voor marktbewegingen, en aldus een
beperkt marktrisico met zich brengen. Voorwaarde hierbij is in beginsel dat de hoofdsom
van de uitzetting intact blijft (vermijden hoofdsomrisico). Hiervan is in elk geval sprake
bij deposito's (bij een financiële instelling in bewaring gegeven gelden, zoals rekening
courant of langerlopende deposito's) en repo-transacties. Laatstgenoemden zijn
transacties waarbij effecten worden verkocht en geleverd en waarbij tegelijkertijd de
verkoper van de effecten zich verplicht op termijn dezelfde hoeveelheid effecten van
dezelfde soort terug te kopen tegen een vastgestelde/afgesproken prijs (repurchase
agreement). Het doen van uitzettingen via repo-transacties is bijzonder prudent,
aangezien de tegenpartij het juridisch eigendom van de effecten voor het bedrag van de
uitzetting overdraagt (vergelijk het in onderpand geven van waardepapier). Gedurende
de looptijd kunnen koersschommelingen in de onderliggende waarden worden
gecompenseerd via een systeem van marge-stortingen.
Ook zogenaamde garantieprodukten, waarbij de hoofdsom (en eventueel ook een
bepaald minimaal rendement) wordt gegarandeerd, vallen binnen het begrip 'prudent
uitzetten'. Garantieprodukten waarbij minder dan de hoofdsom wordt gegarandeerd, met
uitzicht op een hoger rendement, zijn expliciet niet toegestaan.
Uitzettingen in de vorm van vastrentende waarden (zoals bijvoorbeeld zowel
vastrentende als variabelrentende obligaties, onderhandse leningen, MTN's; zie
toelichting bij artikel 1, onderdeel d) zijn toegestaan, uiteraard alleen indien het papier of
de instelling die het papier uitgeeft voldoet aan artikel 2. De waarde van vastrentende
waarden is gevoelig voor renteveranderingen (in de vorm van koersrisico). De voorkeur
gaat uit naar het enigszins spreiden van de looptijden/aflossingsdata van de aangehouden
25