Blad 2
a. een gebruikersbelasting van degene die - naar de
omstandigheden beoordeeld - bij het begin van het
kalenderjaar een ruimte al dan niet krachtens
eigendom, bezit beperkt recht of persoonlijk recht
gebruikt
b. een eigenarenbelasting van degene die bij het begin
van het kalenderjaar van een ruimte het genot heeft
krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.
2. Met betrekking tot de gebruikersbelasting wordt:
a. gebruik door de leden van een huishouden aangemerkt
als gebruik door een door de in artikel 231, tweede
lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde
ambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden;
b. gebruik door degene aan wie een deel van een ruimte
in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door
degene die dat deel in gebruik heeft gegeven;
c. c.het ter beschikking stellen van een ruimte voor
voltijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene
die die ruimte ter beschikking heeft gesteld.
3. Degene die, in het vorige lid, onder b bedoelde deel of
onder c bedoelde ruimte ter beschikking heeft gesteld
is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op
degene aan wie die ruimte ter beschikking is gesteld.
Belastingobject
Artikel 3
Als één ruimte wordt aangemerkt:
a. een binnen de gemeente gelegen ruimte;
b. een gedeelte van een onder a bedoelde ruimte dat
blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonder
lijk geheel te worden gebruikt;
c. een samenstel van twee of meer van de onder a bedoelde
ruimten of onder b bedoelde gedeelten daarvan die bij
dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die,
naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;
d. het binnen de gemeente gelegen deel van een onder a
bedoelde ruimte, van een onder b bedoeld gedeelte
daarvan of van een onder c bedoeld samenstel.
Grondslag en maatstaf van heffing
Artikel 4
De maatstaf van heffing is de waarde die aan de ruimte
dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaar
de eiyendorr. daarvan zou kunnen worden overgedragen en
de verkrijger de ruimte in de staat waarin deze zich
bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou
kunnen nemen.
Blad 3
2. In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt de
waarde van een bedrijfsruimte, met uitzondering van
ruimten die zijn ingeschreven in een van de ingevolge
de Monumentenwet vastgestelde registers van beschermde
monumenten, bepaald op de vervangingswaarde indien dit
leidt tot een hogere waarde dan ingevolge het eerste
lid. Bij de berekening van de vervangingswaarde wordt
rekening gehouden met:
a. de aard en de bestemming van die ruimte;
b. de sedert de stichting van die ruimte opgetreden
technische en functionele veroudering waarbij de
invloed van latere wijzigingen in aanmerking wordt
genomen
3. In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt de
waarde van een woonruimte dar deel uitmaakt van een op
de voet van de Natuurschoonwet aangewezen landgoed, dat
voldoet aan de in artikel 1, derde lid, onderdeel b,
van die wet bedoelde voorwaarden bepaald met
inachtneming van een veronderstelde verplichting om het
landgoed gedurende een tijdvak van 25 jaren als zodanig
in stand te houden en geen opgaand hout te vellen an
ders dan volgens de regels van normaal bosbeheer nood
zakelijk of gebruikelijk is. Ruimten die dienstbaar
zijn aan de woonruimte worden geacht deel uit te maken
van die woonruimte.
4. Met betrekking tot een ruimte als bedoeld in artikel 3,
aanhef en onderdeel d, wordt de waarde gesteld op een
evenredig deel van de waarde die dient te worden toege
kend aan de gehele ruimte.
5. Bij de toepassing van het bepaalde in de voorgaande
leden blijft buiten aanmerking de waardeverhogende in
vloed van de bouw, daaronder begrepen verbouwing of
verbetering, van een ruimte, zolang die bouw nog niet
voltooid of geen voltooiingverklaring is afgegeven, dan
wel zolang die ruimte nog niet is gereedgekomen voor
gebruik overeenkomstig de bestemming die met de bouw
wordt beoogd.
6. Indien met betrekking tot een ruimte een gebouwd
eigendom geheel wordt verbouwd, gepaard gaande met
gedeeltelijke afbraak en met herbouw, een en ander van
een zodanige omvang dat naar maatschappelijke opvatting
met die verbouwing de stichting van een geheel nieuw of
een nagenoeg geheel nieuwe ruimte wordt beoogd, wordt
voor de duur van de verbouwing de waarde van die ruimte
buiten aanmerking gelaten.
7. Indien de bouw, verbouwing of verbetering zover is ge
vorderd dat een gedeelte daarvan is gereedgekomen voor
gebruik overeenkomstig de bestemming, is het bepaalde
in het vijfde onderscheidenlijk het zesde lid met be
trekking tot dat gedeelte niet van toepassing.