Blad 2
Planologische maatregelen
Op de plaats van de nieuwbouw van het Chr. Gymnasium aan de
Gymnasiumstraat 36 te Leeuwarden, gold het bestemmingsplan
Huizum-West, Deelgebied 1".
Dit bestemmingsplan is vastgesteld door uw raad bij besluit
van 5 april 1983 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten
van Friesland bij besluit van 28 mei 1984. Volgens dit
bestemmingsplan gold ter plaatse voor het hele perceel de
bestemming "bijzondere bebouwing klasse II".
Uit de plankaart blijkt, dat het gehele kadastrale perceel
gemeente Huizum, sectie B nr. 3291 (schoolterrein)
behoudens een strook grenzend aan de oostzijde van de
Leeuwarderstraat, met een breedte van 6 m parallel daaraan
over de gehele lengte van 48 m, als bouwblok is aangemerkt.
Aangezien de door de vereniging P.C.V.O. te Leeuwarden
geplande uitbreiding van het Gymnasium met een nieuwbouw-
gedeelte, grenzend aan de Leeuwarderstraat, op een aantal
hierna te noemen punten afweek van de hiervoor geldende
bestemmingsomschrijving, heeft ons college aan genoemde
vereniging op 21 mei 1996 de gevraagde bouwvergunning
verleend, zulks met gelijktijdige verlening van vrij
stelling van artikel 11, lid B onder 4 van genoemd
bestemmingsplan (de hoofdgebouwen zullen zijn voorzien van
een kap, waarvan de helling ten minste 30° en ten hoogste
60° zal bedragen)
Voorafgaand was door uw raad een voorbereidingsbesluit
genomen en was door Gedeputeerde Staten de gevraagde
verklaring van geen bezwaar afgegeven. Tegen het zojuist
genoemde besluit van 21 mei 1996 hebben omwonenden bezwaar
gemaakt. Tevens heeft men zich gewend tot de President van
de Rechtbank te Leeuwarden met het verzoek om een voor
lopige voorziening te treffen. Dit verzoek is afgewezen.
Het vrijstellingsbesluit is vervolgens onherroepelijk
geworden
Voor een korte beschrijving van de woning van belang
hebbende en de ligging daarvan ten opzichte van de
uitbreiding/nieuwbouw van het Christelijk Gymnasium
verwijzen wij u kortheidshalve naar de inhoud van het
rapport
Overwegingen met betrekking tot artikel 49 WRO
Volgens artikel 4 9 WRO kent de gemeenteraad voor zover
blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van a. de
bepalingen van een bestemmingsplan, b. het besluit omtrent
vrijstelling als bedoeld in artikel 19 WRO schade lijdt of
zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te
zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding
niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of
Blad 3
anderszins is verzekerd hem op zijn verzoek een naar
billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op
grond van artikel 49 WRO dient te worden nagegaan of er
sprake is van een wijziging van het planologische regime,
waardoor verzoeker in een nadeliger positie is komen te
verkeren, waardoor hij schade lijdt of zal lijden. Daarom
moet de schadeveroorzakende planologische maatregel
(vrijstelling) worden vergeleken met het voordien geldende
planologische regime. Hierbij is voor wat betreft het oude
planologische regime niet de feitelijke situatie van
belang, maar wat op grond van dat regime maximaal kon
worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking
daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
De heer Meindertsma verzoekt als belanghebbende schade
vergoeding vanwege de waardevermindering van zijn woning.
Deze schade meent hij te lijden ten gevolge van het besluit
tot vrijstelling van de boeiboordhoogteDoor de uitbrei
ding van het schoolgebouw is er sprake van vermindering van
de privacy en is er minder lichttoetreding en ook zonne
warmte in de maanden oktober tot maart.
Zoals uit de planbepalingen blijkt, kon op de plaats van de
huidige nieuwbouw van de uitbreiding, een hoofdgebouw
worden gebouwd met een nokhoogte van 15 m, en een dakhel
ling van maximaal 60° en minimaal 30°. Aangezien het
bebouwbare vlak geheel kon worden bebouwd, behalve een
strook van ca. 5 x 48 m langs de Leeuwarderstraat, zou
aldus een hoofdgebouw kunnen zijn gesticht met een boei
boordhoogte van 7,5 m met een dak (helling 60%) en een
nokhoogte van 15 m. Indien aldus een schoolgebouw zou zijn
gebouwd, zou de afstand tussen de erkergevel van het
woonhuis van belanghebbende en de gevel van het school
gebouw 13 m hebben bedragen. Gemeten tussen de perceels-
grenzen zou de afstand 10 m zijn geweest.
Het thans gerealiseerde schoolgebouw heeft geen kap, maar
een plat dak met een boeiboordhoogte van 8,20 m.
De afstand tussen de erkergevel van het woonhuis van
belanghebbende en de tegenoverliggende gevel van het
schoolgebouw bedraagt in de gerealiseerde situatie 15 m.
Conclusie
Naar de mening van de schadebeoordelingscommissie (SAOZ)
behoeft het geen betoog dat wanneer men de maximale
invulling volgens het bestemmingsplan vergelijkt met de
thans gerealiseerde situatie, er voor belanghebbende geen
sprake is van een ten gevolge van het vrijstellingsbesluit
van 21 mei 1996 nadeliger planlogische positie. Integendeel
de lichttoetreding tot zijn woning en het gemis aan
zonnewarmte zich in ernstiger mate hebben doen gevoelen,