Blad 4
Wij zijn echter van oordeel dat het niet aan het
gemeentebestuur is om specifieke panden aan te wijzen waar
coffeeshops gevestigd mogen worden.
Het is aan de ondernemer om actief op zoek te gaan naar
alternatieve vestigingsplekken of alternatieve
activiteiten.
Een overgangstermijn van drie jaar tot 15 maart 2004, lijkt
ons voldoende om alternatieven te vinden, te meer omdat
door de overheid nooit een rustig bezit van de
gedoogverklaring voor de verkoop c.q. voorhanden hebben van
softdrugs aan de ondernemer is gegarandeerd.
Op basis van het plan van aanpak horecabeleid, dat eind
2000 is vastgesteld naar aanleiding van de evaluatie van
het horecabeleid en in 2001 wordt uitgevoerd, zal in het
kader van de herijking van het horecabeleid kritisch worden
gekeken naar de bestaande gebiedsindelingen van het
horecabeleid zoals deze in 1997 door de raad zijn
vastgesteld.
Ook zullen hierbij voorstellen worden gedaan voor het geven
van oplossingen in de knelpunten als gevolg van het
bestaande onderscheid in horeca-d (drank) en horeca-e
(eetfunctie) bestemmingen.
Op de vraag van een aantal leden van de Commissie Bestuur
en Middelen en een aantal exploitanten om helder te maken,
waarom de betreffende exploitanten niet op dezelfde voet
worden behandeld als normale horecavestigingen, kan het
volgende worden aangevoerd.
Exploitanten van coffeeshops voeren met de handel in
softdrugs een onderneming die volgens de Opiumwet niet is
toegestaan. Kortom er is dus nog steeds sprake van een
onwettige situatie. Bovendien moet worden opgemerkt dat het
er voorlopig ook wel niet naar uitziet dat de rijksoverheid
verkoop en het voorhanden hebben van softdrugs zal
legaliseren. Een lagere overheid kan dan ook niet doen of
dit verbod niet bestaat. Dit zou in strijd zijn met het in
Nederland heersende staatkundige bestel.
Ieder jaar wordt door de burgemeester bij de verstrekking
van de gedoogverklaring de afweging gemaakt of een nieuwe
gedoogverklaring kan worden verstrekt. Dat deze
exploitanten investeringen doen in de betreffende
onderneming is hun risico. Zij weten dat en kunnen in dit
opzicht geen beroep doen op het rechtzekerheidsbeginsel
Ingevolge het voorgestelde beleid zal voor de drie
coffeeshops in het deconcentratiegebied over drie jaar geen
gedoogverklaring meer worden afgegeven. Ook voor
coffeeshops in het gebied buiten de binnenstad (2 coffee
shops aan het Zuidvliet) zullen t.z.t. geen
gedoogverklaringen meer worden afgegeven.
Blad 5
Volgens informatie van het Steun- en Informatiepunt drugs
en veiligheid, dat een samenwerkingsverband vormt met de
Vereniging van Nederlandse Gemeenten, zou een overgangs
termijn van 3 jaar voldoende zijn om tot "afbouw" van
coffeeshops te komen1. Dit meldpunt beroept zich op een
desbetreffende uitspraak van de Haagse bestuursrechter.
Daarom is gekozen voor een overgangstermijn van drie jaar.
Hierbij gelden de volgende overwegingen:
Gedogen betekent in feite niet optreden middels
bestuursdwang tegen met de wet strijdige activiteiten.
Artikel 2 en 3 van de Opiumwet verbieden nog steeds
verkoop en het voorhanden hebben van hard- en softdrugs.
Het ziet er nog niet naar uit dat er wetswijzigingen
komen die de verstrekking van softdrugs legaliseren.
Zoals bekend verzetten ook de internationale - door het
Koninkrijk der Nederlanden ondergetekende verdragen -
tegen vrijgave van softdrugsverstrekking;
Bovendien moeten betrokkenen weten dat het gedogen van
de verkoop van zelfs kleine hoeveelheden softdrugs e.d.
nog steeds controversieel is in de samenleving en in de
internationale gemeenschap. Gedoogverklaringen worden
tot op heden afgegeven te samen met de zgn.
exploitatievergunning, als bedoeld in artikel 2. 3.1.1.a
van de Apv. Beiden gelden voor 1 jaar. Gelet op het
genoemde controversiële karakter moeten betreffende
exploitanten er rekening mee houden dat dergelijke
verklaringen geen eeuwigheidswaarde hebben. Dit moet
o.i. worden gezien als een specifiek onderdeel van het
risico van een exploitant van een coffeeshop;
Van een ondernemer mag worden verwacht dat zij/hij haar
bedrijfspolitiek op middellange termijn kan aanpassen
aan gewijzigd overheidsbeleid en/of -regulering. Dit
behoort tot het normale bedrijfsrisico van een
ondernemer.
Het komt er op neer dat betrokken (horeca-)ondernemers een
ander onderkomen moeten zoeken of hun (soms lucratieve2)
exploitatie uiterlijk over drie jaar moeten beëindigen.
Dit levert voor hen verlies aan inkomen op. Daartegenover
staat dat de ondernemer drie jaar de tijd heeft om zijn
exploitatie te wijzigen (het gaat immers om een exploitatie
naast de horeca-exploitatie) of een andere activiteit te
zoeken. Mede gelet hierop verwachten wij niet dat de
betreffende ondernemers onevenredig worden getroffen.
1 Ten deze Is verder slechts bekend een uitspraak van de HR dd. 21 oktober 1994, nr. 15539, NJ
1996/231Krijnco- Hilversum, waarin de exploitatie een eerder gelegaliseerde speelautomatenhal
t.g.v. nieuw beleid moest worden verwijderd. De door de gemeente Hilversum gegunde termijn van 5
jaar werd daar door de HR geaccepteerd. Bij coffeeshops gaat het nog steeds om activiteiten die
door de wet verboden zijn. Om deze reden kan een kortere overgangstermijn redelijk worden geacht
2 Omzetten in soft drugs in coffeeshops ter waarde van enige tonnen moeten niet denkbeeldig
worden geacht.