Blad 4
de werkzaamheden in de garage geheel binnen het gebouw
worden verricht.
De planologisch geldende bestemming "bijzondere bebouwing"
had nog steeds kunnen worden gerealiseerd. Immers, het gaat
hierbij om een deel van de stedelijke bebouwing van
Leeuwarden en ook andere gebouwen dan een scholencomplex
konden aldaar op grond van genoemde bestemming worden
gerealiseerd
Bij planschadebeoordeling mag niet de feitelijke bestaande
situatie worden vergeleken, te weten een onbebouwd terrein
in gebruik als schapenwei, maar moet worden uitgegaan van
een maximale invulling van het voorheen geldende plano
logische regime.
Daarom is er volgens de SAOZ:
a. sprake van een beperkt verlies van uitzicht ten gevolge
van de bouw van de garage met showroom;
b. geen sprake van vermindering van privacy in de woningen
en tuinen aangezien de privacy bij gerealiseerde bouw
van een scholencomplex of andere mogelijke invulling
van bijzondere bebouwing aanmerkelijk zwaarder zou zijn
aangetast;
c. geen sprake van een verminderd woongenot;
d. ten gevolge van de garage met showroom nauwelijks meer
schaduwwerking dan bij de gerealiseerde bijzondere
bebouwing, omdat de schaduwwerking in de tuinen gelet
op de ligging op het zuidoosten, veeleer wordt veroor
zaakt door de erfafscheidingen en/of uitgebouwde
keukens met aangebouwde schuren;
e. om dezelfde redenen mede gelet op de afstand tussen de
gevelwand van de garage c.a. en de woningen geen sprake
van verminderde lichtinval in de woningen.
Conclusie
De SAOZ concludeert, dat bij vergelijking van de voorheen
geldende bestemmingen met de situatie, zoals die is
ontstaan ten gevolge van het met het vrijstellingsbesluit
ex artikel 19 WRO gerealiseerde garagecomplex, er in dit
geval geen sprake is van een planologisch nadeliger positie
waarin verzoekers zijn komen te verkeren.
Daarom is volgens de SAOZ, wat er ook zij van de door
verzoekers gestelde schade vanwege waardevermindering van
hun onroerende zaak, deze schade geen gevolg van het
voornoemde vrijstellingsbesluit ex artikel 19 WRO, en
daardoor kan artikel 4 9 WRO niet worden toegepast.
Standpunt van het college
Met de inhoud van de adviezen van de stichting kunnen wij
ons verenigen. In navolging van de SAOZ hebben ook wij de
hiervoor bedoelde vergelijking gemaakt en mede gelet op het
feit dat hierbij dient te worden uitgegaan van een maximale
invulling van het voorheen geldende planologische regime
menen wij dat geen sprake is van een planologisch nadeliger
Blad 5
positie waarin belanghebbenden zijn komen te verkeren. Wij
menen dan ook dat er geen aanleiding bestaat om deze claims
te honoreren. Wij hebben belanghebbenden in de gelegenheid
gesteld opmerkingen te maken ten aanzien van de inhoud van
de rapporten van de SAOZ. Er is geen reactie ontvangen.
Onder mededeling, dat de Commissie Stadsontwikkeling u in
haar op 19 december 2000 gehouden vergadering heeft
geadviseerd met het vorenstaande in te stemmen, stellen wij
u voor te besluiten overeenkomstig bijgevoegd ontwerp
besluit
Leeuwarden, 4 januari 2001.
Burgemeester en wethouders van Leeuwarden,
L.B.M. van Maaren-van Balen, burgemeester,
mr. F.M.J. Steijvers, secretaris.