Blad 2
De Commissie van advies voor de bezwaar- en beroepschriften
heeft gemeend dat er aanleiding was voor het instellen van
een derde, onafhankelijk onderzoek (naast het taxatie
rapport opgesteld in opdracht van verzoekers en het rapport
van de SAOZ)Op de blz. 6 en 7 van het advies van de
commissie wordt hier nader op ingegaan.
Resumerend wordt de waardevermindering als gevolg van het
bouwplan zoals dat enige jaren geleden is gerealiseerd en
waarvoor op 25 april 1996 bouwvergunning is verleend (op
basis van de derde taxatie), geschat op f 40.000,--
18.151,21). Vervolgens dient beoordeeld te worden, aldus
de commissie, of hetgeen door de SAOZ wordt gesteld met
betrekking tot risico-aanvaarding (zie ook hiervoor) juist
is
De commissie van advies voor de bezwaar- en beroepschriften
overweegt dienaangaande het volgende. Ten tijde van het
verlenen van de eerste bouwvergunning in 198 9 woonden de
heer Moré en mevr. De Jong in Eelde. Op 18 mei 1989 is het
bouwplan in de regionale kranten gepubliceerd, het
voorbereidingsbesluit is op 2 juni 1989 in de regionale
kranten en in de Nederlandse Staatscourant gepubliceerd.
Vervolgens is het bouwplan niet gerealiseerd en is de
verleende bouwvergunning ingetrokken bij de verlening van
de nieuwe bouwvergunning op 25 april 1996.
Gezien het feit, aldus de commissie, dat de familie Moré-De
Jong in 1989 niet woonachtig was binnen de provincie
Friesland en daardoor niet op de hoogte kon zijn van
publicaties in de regionale dagbladen, alsmede het feit dat
tot 1996 het betreffende terrein onbebouwd is gebleven, is
de commissie van mening dat de familie Moré-De Jong
redelijkerwijs niet kon weten dat er in 1993 bij de aankoop
van hun woning, concrete bouwplannen in ontwikkeling waren.
Bovendien hebben zij, aldus de commissie, alvorens in 1994
hun woning aan te kopen, bij de gemeente geïnformeerd
omtrent eventuele bouwplannen op het naastgelegen perceel.
Zij zijn toen (aldus de commissie) verkeerd geïnformeerd en
er is hun meegedeeld dat er een twee onder één kap woning
zou worden gerealiseerd. De commissie wijst in dit verband
nog op het feit dat door de gemeente niet weersproken is
dat de leden van de raadscommissie tijdens een vergadering
van de raadscommissie in september 1996 niet op de hoogte
waren van de destijds verleende bouwvergunning. Tijdens
deze vergadering van de raadscommissie kreeg de wethouder
de opdracht de commissie hierover nader te informeren.
Niet is gebleken, aldus de Commissie van advies voor de
bezwaar- en beroepschriften dat op het moment van aankoop
van de woning een daartoe strekkend voorbereidingsbesluit
voor het betreffende gebied gold.
Blad 3
Gelet op het vorenstaande deelt de commissie de mening van
de SAOZ niet dat sprake is van risico-aanvaardingZodoende
is de commissie van oordeel dat het niet redelijk is dat
50% van de waardevermindering voor rekening van de familie
Moré-De Jong dient te blijven.
Naar aanleiding hiervan merken wij het volgende opWij
zouden willen herinneren aan hetgeen de SAOZ destijds in
dit opzicht heeft opgemerkt, n.l. dat hieraan (de
bouwvergunning van 198 9) niet afdoet de omstandigheid dat
men daaromtrent door de gemeente niet is geïnformeerd noch
de omstandigheid dat belanghebbenden van die feiten niet op
de hoogte waren. "Van belang is dat de beoogde invulling
van genoemd aangrenzend terrein was gebaseerd op
gepubliceerde besluiten als bedoeld in artikel 19 W.R.O. en
derhalve voor belanghebbenden kenbaar was"
Met andere woorden: de SAOZ was van mening dat belangheb
benden het hadden kunnen weten en door de aankoop van hun
woning een risico hadden genomen. Naar het oordeel van ons
college is dit ook de kern van waar het om gaat. Er worden
(o.a. in het commissie-advies dat nu aan de orde is) enkele
argumenten aangevoerd waarom de familie Moré-De Jong
redelijkerwijs niet kon weten dat er in 1993 bij de aankoop
van hun woning, concrete bouwplannen in ontwikkeling waren.
Doorslaggevend is evenwel dat ten behoeve van bedoelde
invulling (het bouwplan van 1989) een aantal bekendmakingen
had plaatsgevonden en derhalve voor belanghebbenden kenbaar
was. Niettemin is de SAOZ van begin af aan van mening
geweest dat er omstandigheden waren (onzekerheid van
realisatie van de voorgenomen bebouwing enz.) die
aanleiding gaven tot het oordeel dat van de waarde
vermindering (niet meer dan) 50% voor rekening behoort te
blijven van belanghebbenden wegens het door hen aanvaard
risico
In ons voorstel 4 mei 2000 (dat heeft geleid tot afwijzing
van het verzoek van de erven F.R. Moré en mevr. P. de Jong)
hebben wij opgemerkt dat wij de stelling in het advies van
de SAOZ ten aanzien van het verzoek van de heer Moré en
mevr. De Jong dat van bedoelde waardevermindering (slechts)
50% voor rekening van belanghebbenden behoort te blijven
niet kunnen onderschrijven. "Belanghebbenden hebben de
woning Harlingerstraatweg 93 in 1993, dus na het rechts
geldig worden van de van 8 augustus 1989 daterende
bouwvergunning gekochtOp het moment dat men de woning
kocht, wist men of althans had men kunnen weten, dat
bedoelde vergunning was verleend. Wij staan dan ook op het
standpunt dat belanghebbenden reeds op het moment van de
koop hebben kunnen voorzien dat een bestemmingswijziging
tot de mogelijkheden behoorde en dat men door aankoop een
risico heeft genomen dat onder deze omstandigheden voor hun
rekening dient te blijven. De schade dient naar onze mening
redelijkerwijze ten laste van belanghebbenden te blijven".