Er werd een begin gemaakt om vanuit die gedachte het welzijnsbeleid over de gehele breedte
opnieuw te doordenken. Als werkmodel werd daarbij gebruik gemaakt van het onderscheid
tussen basisvoorzieningen (voor alle burgers toegankelijk) en activiteiten gericht op
bestrijding van achterstandssituaties (bestemd voor mensen met meervoudige problemen). Bij
die laatste categorie gaat het om een individuele aanpak, die gekenmerkt wordt door
kernbegrippen als: maatwerktrajecten, resultaatgerichte aanpak, ketenbenadering,
hoofdaannemerschap. Het was de bedoeling om met behulp van dit werkmodel de
verschillende welzijnsbeleidsterreinen te onderzoeken en vervolgens deze te positioneren
onder de ene of de andere noemer. Dat gold ook voor de schuldhulpverlening. Dit terrein
werd zelfs één van de speerpunten om het werkmodel op praktische toepasbaarheid te toetsen.
Bij schuldhulpverlening gaat het veelal om een doelgroep die geconfronteerd wordt met een
meervoudige problematiek. Die problematiek kan alleen opgelost worden via een individueel
traject dat uit verschillende onderdelen bestaat die door verschillende uitvoerende instellingen
geleverd moeten worden. Daarbij is schuldsanering er één. Daarnaast bestaat schuldsanering
ook als een product op zich zelf, met name voor mensen die om "enkelvoudige"
schuldsanering vragen, zonder dat er sprake is van meervoudige en complexe
probleemsituaties. In de discussie speelden er twee vragen: enerzijds de vraag of alle
financieel-technische producten op het terrein van de schuldhulpverlening in één
basisvoorziening zouden kunnen worden ondergebracht. Anderzijds de vraag hoe op het
gebied van de schuldhulpverlening (met diverse uitvoerende partijen) de ketenbenadering
vorm moest krijgen en hoe daarbij tegen het hoofdaannemerschap moest worden aangekeken.
Om een antwoord te vinden op deze vragen moest onderzoek worden gedaan. Onderzoek dat
inzicht zou geven in de inhoud en organisatie van het werkproces van de schuldhulpverlening.
Zo raakten de onderzoeksvraagstellingen vanuit het LSB en het PO elkaar. Tot dat onderzoek
werd besloten. Het werd opgedragen aan het SGBO, het onderzoeks- en adviesbureau dat
verbonden is met de VNG.
Het onderzoek is uitgevoerd in de periode medio 2001 /medio 2002. Het richtte zich op een
drietal vragen:
1op welke wijze kan de financiële component uit het integrale aanbod van de
hulpverlenende instellingen voor cliënten met meervoudige financiële
problemen worden gelicht, zonder afbreuk te doen aan de integrale aanpak van
de schuldenproblematiek;
2. is het mogelijk binnen de gemeente Leeuwarden een aanbod te ontwikkelen op
de toenemende vraag naar inkomensbeheer;
3. wat betekenen de twee hoofdlijnen van het LSB (basisvoorzieningen
achterstandsbeleid) voor de organisatie van de schuldhulpverlening;
Het onderzoek is verdeeld in twee fasen. In de eerste oriëntatiefase is met alle betrokken
instellingen die een aanbod hebben op het terrein van de schuldhulpverlening een gesprek
gevoerd. Het betreft de instellingen die samenwerken in het PO maar ook schuldeisers,
woningcorporatie Patrimonium, de Postbank, een deurwaarderskantoor, nutsbedrijf Essent.
Verder is gesproken met de instellingen die in de huidige situatie een aanbod hebben op het
gebied van inkomensbeheerzoals de zorginstellingen Palet en Noorderbreedte, de Terp, de
GKjB en het Leger des Heils. In deze fase werd gezocht naar aard en omvang van de
financieel-technische werkzaamheden bij het maatschappelijk werk, de verslaafdenzorg en de
reclassering. Daarnaast moest er een beeld ontstaan van de aard en omvang van de behoefte
aan inkomensbeheer bij cliënten en schuldeisers.
Op basis van de uitkomsten van de eerste fase zijn de in tweede (ontwikkelings)fase de
diverse opties voor een nieuwe organisatie van de schuldhulpverlening nader verkend en
uitgewerkt. De schuldhulpverlenende instellingen zijn als klankbordgroep bij het gehele
onderzoek betrokken. Met de uitvoerende medewerkers van het PO zijn de werkprocessen in
kaart gebracht en met hun suggesties voor veranderingen is rekening gehouden.
De resultaten van het onderzoek alsmede het hierop gebaseerde advies zijn neergelegd in het
rapport "Schuldhulpverlening in Leeuwarden: naar verdere samenwerking en integratie van
taken".
Het SGBO doet in haar rapport een aantal kritische waarnemingen:
een goede integrale intakewaarin zowel aandacht wordt besteed aan de materiele als
de immateriële problematiek, ontbreekt op dit moment nog. Dit terwijl het voor een
succesvol schuldregelingstraject van wezenlijk belang is dat de verwevenheid van
financiële en psychosociale problematiek vroegtijdig wordt gesignaleerd;
er zijn binnen het huidige organisatiemodel teveel overdrachtsmomenten tussen de
samenwerkende instellingen. Dit maakt het schuldhulpverleningstraject kwetsbaar. Dit
wordt nog eens versterkt doordat de in het PO participerende instellingen volstrekt
autonoom zijn, waardoor het schuldhulpverleningstraject niet centraal kan worden
aangestuurd en de cliënt tijdens het traject met meerdere contactpersonen wordt
geconfronteerd;
de bij de schuldhulpverlening betrokken instellingen werken elk met een eigen
registratiesysteem. Deze registraties zijn echter niet op elkaar afgestemd wat tot
gevolg heeft dat gegevens meervoudig worden ingevoerd, informatie dubbel wordt
bewaard en informatie onvoldoende vergelijkbaar is;
er ontbreekt een duidelijk aanspreekpunt voor schuldeisers. Uit de interviews die het
SGBO met de schuldeisers heeft gehouden blijkt dat hieraan wel behoefte is;
de verschillende producten zijn niet helder gedefinieerd. De instellingen geven hier
hun eigen invulling aan. Dit komt de meetbaarheid en controleerbaarheid van het
schuldhulpverleningstraject niet ten goede en de gemeente kan geen duidelijke
productafspraken met de uitvoerende instellingen maken;
er is geen overkoepelend integraal preventiebeleid. De individuele instellingen
verzorgen ieder hun eigen voorlichting. Het aanbod is daardoor zeer versnipperd en
door de hoge werkdruk zeer minimaal.
Op grond van het onderzoeksmateriaal concludeert het SGBO dat de schuldhulpverlening in
de gemeente Leeuwarden efficiënter en effectiever kan worden georganiseerd. Geadviseerd
wordt de taken op dit gebied verder te integreren en in één organisatie onder te brengen. Voor
de beschrijving van het werkproces en de bijbehorende werkorganisatie is aansluiting gezocht
bij het landelijke referentiemodel dat door het SGBO is gemaakt in opdracht van het
Landelijk Platform Integrale Schuldhulpverlening.
S GBO-onderzoek
5
Bevindingen
Conclusie en advies SGBO