4 4
I
Verordening op de inrichting van de financiële organisatie,
het financieel beheer en de uitgangspunten voor het
financieel beleid van de gemeente Leeuwarden
Rapportage en Verantwoording
Artikel 7. Tussentijdse rapportage en informatie.
1. Het college informeert de raad door middel van een
tussentijdse rapportage over de realisatie van de
begroting van de gemeente over de eerste vijf maanden
van het lopende begrotingsjaar.
2. De tussenrapportage wordt voor 1 oktober van het lopende
begrotingsjaar aan de raad aangeboden;
3. De inrichting van de tussentijdse rapportage sluit aan
bij de programma-indeling van de begroting.
4. De rapportage gaat in op afwijkingen op lasten en baten,
In de rapportage wordt in ieder geval aandacht besteed
aan afwijkingen van:
a. de inkomsten uit het gemeentefonds;
b. de renteontwikkeling op de geld- en kapitaalmarkt.
5. Gelijktijdig met de tussentijdse rapportage informeert
het college de raad over de stand van zaken met
betrekking tot de majeure projecten over de eerste vijf
maanden van het begrotingsjaar.
Artikel 8. Jaarstukken
1. Het college legt uiterlijk half april na afloop van het
begrotingsjaar verantwoording af over de uitvoering van
de programma's. In de verantwoording geeft het college
aan
a. wat is bereikt;
b. wat daarvoor is gedaan;
c. wat de kosten zijn;
d. hoe de resultaten zich verhouden tot de in de
begroting gestelde doelen.
2De raad bepaalt aan de hand van de uitvoering van de
programma's of de beleidsdoelen van de programma's voor
het lopende jaar bijstelling behoeven.
Artikel 9 Opstellen richtlijnen
Het college stelt nadere regels ten behoeve van het
opstellen van:
a. de kaderbrief en de begroting;
b. de tussentijdse rapportages;
c. de jaarverslaggeving;
Hoofdstuk 2Financiële positie
Kaders tellen
Artikel 10. Financiële positie
1. Het college draagt er zorg voor, dat de financiële
gevolgen van het beleid waartoe de raad heeft besloten
in de uiteenzetting van de financiële positie en de
meerjarenramingen is opgenomen.
2Het totaalbedrag aan verleende garanties en waarborgen
worden bij de uiteenzetting van de financiële positie
expliciet vermeld.
Verordening op de inrichting van de financiële organisatie,
het financieel beheer en de uitgangspunten voor het
financieel beleid van de gemeente Leeuwarden
3. De raad autoriseert met het vaststellen van de
financiële positie tevens de daarin opgenomen
investeringskredieten
Artikel 11. Waardering en afschrijving vaste activa
1. Geactiveerde kosten voor onderzoek en ontwikkeling voor
een bepaald actief en het saldo van agio en disagio
worden lineair in 5 jaar afgeschreven.
2. Kosten voor het afsluiten en voor het vervroegd aflossen
van geldleningen worden direct ten laste van de
exploitatie gebracht
3. De materiële vaste activa, zoals bedoeld in artikel 35
van het Besluit Begroting en Verantwoording provincies
en gemeenten, worden volgens onderstaand overzicht
lineair afgeschreven vanaf het moment dat het actief
voor de organisatie zijn nut begint af te werpen. Voor
rioleringen, GSB projecten en verhuurde woonruimten
wordt uitgegaan van de annuïtaire afschrijvingsmethode.
Gronden en terreinen
Woonruimten
bij ontvangst huuropbrengsten
Sportcomplexen
Bedrij fs)gebouwen
Noodgebouwen
Inrichting gebouwen, met
uitzondering van schoolgebouwen
Grond-, weg- en waterbouwkwerken
Achterstallig onderhoud wegen
Voorzieningen parkeerterreinen
Aanleg plantsoenen, openbaar groen
Rioleringen:
uitbreidingsinvesteringen
vervangingsinvesteringen
geen afschrijving
4 0 jaar
4 0 jaar annuïtair
4 0 jaar
4 0 jaar
10 jaar
10 jaar
3 0 j aar
10 jaar
10 jaar
20 jaar
Vervoermiddelen en auto's
60 jaar annuïtair
geen afschrijving,
maar via
voorziening
5 tot 10 jaar
afhankelijk van de
econ.levensduur
Machines, apparaten, installaties 5 tot 20 jaar
afhankelijk van de
econ.levensduur
Computerapparatuur/programmatuur 5 jaar
Verkeersregelinstallaties (VRI) 13 jaar
Overige materiële vaste activa 5 jaar
Geactiveerde kosten als gevolg van renovaties en
restauraties worden afgeschreven over een looptijd die
overeenkomt met de resterende economische levensduur.
Van de termijnen zoals genoemd in lid 3 kan het college
beargumenteerd afwijken indien de technische of
economische levensduur daartoe aanleiding geeft.