2. Beleidsbegroting 2.2 de paragrafen: Weerstandsvermogen 2.2.2 Weerstandsvermogen Het weerstandsvermogen is de mate waarin de gemeente in staat is om omvangrijke tegenvallers op te vangen zonder dat het beleid aanzienlijk moet worden aangepast. Het gaat daarbij om de verhouding tussen: a. de weerstandscapaciteit, ofwel de beschikbare (financiële) middelen die zonder ingrijpende beleidswijzigingen beschikbaar zijn en b. de risico's. Risico's moeten in dit verband worden opgevat als reële, doch niet altijd te kwantificeren, bedreigingen die, ook nadat maximale inspanningen zijn verricht om het optreden ervan te voorkomen of de gevolgen ervan te verminderen, kunnen leiden tot uitgaven die niet begroot zijn. Met betrekking tot het risicoprofiel van de gemeentelijke activiteiten moet worden geconstateerd, dat hierin in de afgelopen periode geen wezenlijke wijzigingen zijn opgetreden. De in deze paragraaf vermelde risico's sluiten dan ook in grote mate aan bij het pakket aan risico's zoals besproken in de paragraaf weerstandvermogen van de jaarrekening 2005. Ten opzichte van die inventarisatie heeft thans, op basis van voortschrijdende inzichten, op enkele onderdelen een wijziging in de samenstelling van het bestand aan risico's plaatsgevonden. Op basis van de berekende weerstandscapaciteit en er van uitgaande dat niet alle risico's gelijktijdig en in volle omvang tot tegenvallers zullen leiden, wordt het weerstandsvermogen als toereikend beschouwd. 2.2.2.a Weerstandscapaciteit De weerstandscapaciteit bestaat uit twee componenten: de structurele en de incidentele weerstandscapaciteit. De structurele middelen om onvoorziene tegenvallers op te vangen zijn beperkt. Het gaat daarbij om: de onbenutte belastingcapaciteit; de post onvoorzien in de begroting; de in de meerjarenramingen 2006-2009 opgenomen reservering voor structurele risico-afdekking. De eventuele onbenutte belastingcapaciteit kan ook tot de structurele weerstandscapaciteit worden gerekend. De OZB-tarieven in Leeuwarden waren altijd zodanig dat er van een onbenutte belastingcapaciteit geen sprake was. De tarieven waren hoger dan het normtarief voor artikel 12 gemeenten. Door een aantal ontwikkelingen is het op deze wijze vaststellen of er al dan niet sprake is van onbenutte belastingcapaciteit niet meer passend. Zo is bijvoorbeeld de stijging van de OZB- opbrengst sinds kort aan maxima gebonden; zou er dus al sprake zijn van 'onbenutte belastingcapaciteit' dan wordt het incasseren daarvan beperkt door de maximaal toegestane stijging van de OZB-opbrengst. Verder werken het ministerie van Binnenlandse Zaken en van Financiën aan een herziening van de artikel 12-procedure. Voorlopig wordt daarom voor het bepalen van de weerstandscapaciteit de OZB buiten beschouwing gelaten. De in de begroting opgenomen bedragen voor onvoorzien zijn de posten 'taxatieverschillen' en de 'stelpost toekomstige tegenvallers'. Het totaal van deze twee en de stelpost voor structurele risico- afdeking bedraagt voor de totale beleidsperiode 2,0 min. Bovendien sluit de meerjarenraming met een positief saldo ad. 133.000. De incidentele weerstandscapaciteit bestaat uit de volgende onderdelen: post onvoorzien in de begroting; de algemene reserve; het deel van de bestemmingsreserves waarvoor geen harde verplichtingen zijn aangegaan of toezeggingen zijn gedaan en die zonder noemenswaardige beleidsmatige aanpassingen kunnen worden aangewend; de getroffen reserves en voorzieningen waarmee gespecificeerde, gekwantificeerde risico's kunnen worden opgevangen (reserve baatbelasting, reserves grondexploitatie etc). In de volgende tabel wordt de opbouw van de totale incidentele weerstandscapaciteit weergegeven: 182 2. Beïeidsbegroting 2.2 de paragrafen: Weerstandsvermogen Opbouw Weerstandscapaciteit 2007 post Onvoorzien 0,2 laagste stand AR 2007-2010 13,0 Aanwendbaar deel bestemmingsreserves: SIOF (incl. claim ZZL) reserve Grondbedrijf 19,1 11,1 1 reserve Baatbelasting 1,4 reserve procedure BV Sport 5,4 reserve Werk en Inkomen 1,8 overige reserves 0,5 39,3 52,5 Ten opzichte van de weerstandscapaciteit in begroting 2006 is er sprake van een groei van 13,8 min. Die groei bestaat uit de volgende componenten: laagste stand AR 2,7 V SIOF (incl. claim ZZL) 8,6 V reserve Grondbedrijf 0,2 V reserve procedure BV Sport 0,3 V reserve Werk en Inkomen 1,8 V overige reserves 0,2 V 13,8 V Twee opvallende afwijkingen ten opzichte van vorig betreffen het SIOF en de reserve Werk en Inkomen. De groei van het SIOF komt hoofdzakelijk door de extra storting van 5,0 min. en rentetoevoeging aan de gereserveerde middelen voor de ZZL. De reserve Werk en Inkomen werd in de begroting van vorig jaar ten onrechte niet meegeteld met de weerstandscapaciteit. Al met al is er ten opzichte van vorig jaar sprake van aanzienlijke groei van de weerstandscapaciteit. 2.2.2.b Risico's De weerstandscapaciteit moet voldoende zijn om de nadelige financiële gevolgen van risico's op te vangen. Het gaat daarbij vooral om algemene risico's waarvan de omvang zich moeilijk laat kwantificeren. De kwantitatieve inschatting van de omvang van de risico's is bovendien sterk afhankelijk van de (politieke) visie op het risico en de bijbehorende risico-attitude. Het is dan ook geen bijdrage aan de transparantie van de begroting om per risico bedragen te noemen. Indien risico's een meer specifiek karakter hebben en op balansdatum redelijkerwijs wel kunnen worden geschat, dient hier een speciale risicoreserve voor te worden getroffen. Om die reden zijn in het kader van de resultaatbestemming 2004 reserveringen gedaan voor de specifieke risico's betreffende de baatbelasting en de subsidieverstrekking aan de BV Sport. Hoewel de paragraaf weerstandvermogen zich, op grond van het BBV, in het bijzonder dient te richten op risico's en mogelijk verliezen waarvan de omvang redelijkerwijs niet valt in te schatten is er, omwille van de volledigheid, voor gekozen ook de wel kwantificeerbare risico's en de daarvoor getroffen reserveringen in de beschouwing te betrekken. Daarmee wordt een compleet beeld geschetst van de belangrijkste risico's en kan via de opvolgende paragrafen weerstandsvermogen van begroting en jaarrekening het verloop en afwikkeling van de risico's integraal gevolgd worden. De belangrijkste majeure risico-groepen zijn: 1De ondernemende gemeente Sinds een aantal jaren wordt ingezet op een versnelling van de woningbouwproductie in combinatie met een pro-actieve grondpolitiek. Beide zijn noodzakelijk voor het behoud en de versterking van de sociaal-economische positie van de gemeente. De ondernemersrisico's voortvloeiend uit de genoemde inzet zijn daarmee ook toegenomen. Risico's zijn er vooral bij de gelijktijdig kansrijke en risicovolle projecten Blitseard en Zuidlanden. Door de hoge investeringen in deze projecten kunnen er bij vertragingen in de uitvoering tekorten ontstaan. Ook de bij de uitvoering van de projecten stedelijke vernieuwing en de ontwikkeling van nieuwe bedrijfsterreinen 183

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 2006 | | pagina 143