Blad 2
Intentie van dit alles was het gebied een uitstraling te
geven die het daarvoor niet had en vooral aantrekkelijker
te maken voor het winkelend publiek. Deze veronderstelde
uitstraling maakte het mogelijk om baatbelasting te heffen.
Op basis van de toenmalige inzichten en rechtsopvattingen
een goed te verdedigen keuze. Wel was van meet af aan
duidelijk dat de baatbelasting uit formeel-juridisch
oogpunt een kwetsbare belasting was en dat zij voor veel
weerstand zou zorgen.
Eind 2001 kwam als gevolg van de zogenaamde quick-scan van
het bureau Monsma partners de baatbelasting extra onder
druk komen te staan. In deze quick-scan werd een hele
opsomming gegeven van de mogelijk kwetsbare punten van de
Leeuwarder baatbelasting. De argumenten voor een
bezwaarprocedure werden belanghebbenden als het ware op een
presenteerblaadje aangereikt.
Desondanks is op dat moment besloten de baatbelasting BNS
door te zetten. Wel is door u uitgesproken dat de
baatbelasting terugbetaald zou worden als de rechter om
zware inhoudelijke (dus niet om formele) gronden de
baatbelasting zou afwijzen.
Verloop bezwaar- en beroepsprocedures
Ondanks intensief overleg met de Leeuwarder
Ondernemersvereniging (Leon)in de voorfase van het project
Binnenstad-Nieuwestad zijn er ongeveer 200 bezwaren
ingediend en 8 0 beroepsprocedures gevoerd. Op dit moment
loopt nog een viertal beroepsprocedures, waarvan twee bij
de Hoge Raad.
Tegen de verwachtingen in zijn de bezwaar- en
beroepsprocedures tot voor kort voor Leeuwarden redelijk
succesvol verlopen. Slechts 1 procedure is verloren. In een
andere procedure werd de heffingsmaatstaf (deels)
gecorrigeerd, maar bleef de aanslag als zodanig overeind.
In een aantal andere gemeenten wordt met een soortgelijke
baatbelasting als in Leeuwarden gewerkt, waarbij
herinrichtingskosten van de binnenstad deels worden
verhaald op de eigenaren van de gebate onroerende zaken.
Het bekendst zijn Breda en Hilversum. Ook in Breda en
Hilversum is men massaal in bezwaar en beroep gegaan.
Landelijk tekent zich de afgelopen jaren echter een
kentering af in de jurisprudentie ten nadele van de
gemeenten. Aan de orde is hierbij vooral de vraag of bij
aanleg van voorzieningen in stadscentra als fraaiere
verlichting, luxere bestrating, enzovoort, wel sprake is
van een wezenlijke verandering. Alleen in geval van een
wezenlijke verandering van het gebied mag een gemeente
baatbelasting heffen.
Blad 3
Vorig jaar is door de advocaat-generaal van de Hoge Raad
een generiek advies aan de Hoge Raad uitgebracht voor de
lopende baatbelastingzaken in de diverse gemeenten. Uit dit
advies aan de Hoge Raad kan de conclusie getrokken worden
dat in de Leeuwarder situatie geen sprake is van een
wezenlijke verandering en dat er dus geen baatbelasting
geheven kan worden dan wel had mogen worden.
In lijn met de wijzigende rechterlijke opvattingen over de
baatbelasting heeft op 22 juni jl. de Hoge Raad in een
tweetal cassatieprocedures de Gemeente Leeuwarden in het
ongelijk gesteld.
De Hoge Raad oordeelde onder andere dat
de betreffende onroerende zaken (Hema en C&A in casu)
door de bescheiden voorzieningen slechts in een
verwaarloosbare mate in een voordeliger positie zijn
gekomen, zodat die zaken door die voorzieningen niet
gebaat zijn.
Overigens mag hieruit niet de conclusie getrokken worden
dat de rechter een uitspraak gedaan heeft over de
totaliteit van voorzieningen die in het kader van het
project Binnenstad-Nieuwestad getroffen is. De rechter
heeft alleen geoordeeld over de voorzieningen die in
juridische zin van belang zijn voor de baatbelasting. Deze
vormen echter een beperkte gedeelte van de in totaliteit
getroffen voorzieningen.
Gevolgen uitspraak Hoge Raad 22 juni 2007
De Hoge Raad heeft merkwaardigerwijs de betreffende
verordening Baatbelasting Binnenstad-Nieuwestad fase la
niet onverbindend verklaard. Strikt genomen heeft de Hoge
Raad dus alleen geoordeeld dat in geval van de panden van
HEMA en C&A sprake is van een verwaarloosbare baat en heeft
om die reden de desbetreffende aanslagen baatbelasting fase
la vernietigd.
Fiscaal-juridisch gezien heeft bovenstaande uitspraak,
behalve dat de twee betreffende aanslagen vernietigd
worden, dan ook geen verdere gevolgen. Ook in het geval de
verordening onverbindend zou zijn verklaard, waren de
financiële gevolgen zeer beperkt geweest. Immers, het gros
van de aanslagen baatbelasting staat onherroepelijk vast.
Slechts een beperkt aantal aanslagen die nog niet geheel
betaald zijn of waar nog een bezwaar loopt zouden
ingetrokken moeten worden. Ook voor de bijdragen die op
grond van een tweezijdige exploitatieovereenkomst zijn
gesloten, bestaat voor de gemeente geen plicht tot
terugbetaling
Politiek gezien ligt dit echter geheel anders. Vanaf 2001
is door de gemeente naar de belastingplichtigen het
standpunt gecommuniceerd dat de baatbelasting terugbetaald
zou worden als de rechter om zware inhoudelijke (dus niet
om formele) gronden de baatbelasting zou afwijzen.