blik deden een geheel van regelen ontstaan, dat, nu 100 jaar de
ruggegraat van ons gerneenteli jk bestel heeft uitgemaakt.
De herdenking van dit feit doet ons ook het heden oritisch be-
sohouwen en ons bezinnen op de toekomst.
Spreker haalt dan aan het artikol van prof, van den Bergh in
het gedenkboek van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en
vraagt of de burgerij in de gemeente-organ&n nog wel haar eigen
organen ziet. Leeft de gedaohte van het plaatselijk burgerschap
nog? Ten aanzien van de grote gemeenten klinkt het antwoord pessi-
mistisoh, De burgerzin acht prof. v.d. Bergh bij de doorsnee Ne-
derlander zwak ontwikkeld. Bovendien wardt het raadslidmaatschap
in de grote gemeenten een betrekking, die te veel tijd en werk-
kracht opeist. De raad vervreemdt van de burgerij, die haar be~
langstelling verliest voor gemeentelijke problemen.
Velen willen deze bezwaren verhelpen, o.m. Mr. J. in 't Veld,
die in zijn studie "Nieuwe wegen in de gemeentepolitiek" bepleit,
dat het zedelijlc besef van verantwoordO/'li jkheid voor het welzijn
der gemeensohap zal worden aangekweekt, een, die school en kerk,
maar vooral ook het gemeentebestuur zelf aangaat. Daartoe moe t een
zo groot mogelijk aantal burgers in de gerneenteli jke we rkzaamheden
worden betrrokken, Het gemeentebestuur raoet voor de burgerij gemak-
kelijk bereikbaar zijn. De ambtenaren moeten blijk geven van het
besef, dat zij dienaren der gemeensohap zijn, Het raadhuis moet
niot zijn het centrum van waaruit de burgers bestookt worden met
bêlastingbiljetten, waarschuwingen, oproepingen voor de militaire
dienst enz. maar het tehuis van de burgerij waar het hart van de
gemeentelijke samenleving klopt.
Zo wijst in genoemd gedenkboek Mr, Oud er eveneens op, dat
waarschijnlijk voor de grote en de kleine gemeenten op den duur
dezelfde bestuursopzet wel niet te handhaven zal zijn.
Nu was het juist de gemeentewet van 1851 die het beginsel van
uniformiteit der gemeentelijke bestuursinrichtingi invoerde in af-
wijking van de Grondwet van 1815. "Moeten wij nu in 1951 volharden
bij 1851 of teruggrijpen op 1815?" vraagt spreker en weidt hier-
over nader uit.
Dit probleem raakt het wezen van onze démocratie. Achten de
burgers ziohzelf mede -verantwoordelijk voor het bestuur waarop zij
invloed uitoefenen of wijzen zij die verantwoordelijkheid van de
hand. Dit hangt af van de eensgezindheid, die in ons volk leeft.
Nu is dat volk sterk verdeeld, vooral naar beginselen en ideeën.
Geen ehkele groep kan daarom een andere een wil opleggen en tevens
zal een bepaalde groep zich beklagen, dat met haar belangen geen
rekening wordt gehouden. Vooral in onze tijden van tegenspoed zijn
velen geneigd te menen, dat juist zij onevenredig zware offers
moeten brengen. In tijden van voorspoed is men gauwer bereid ver
antwoordelijkheid te aanvaarden. Nu is 't een bekend verschijnsel
dat in moeilijke tijden het gemeentelxjk bestuursapparaat veel
minder aan oritick bloot staat dan 't landsbestuur. Bij dit laat-
ste is de ingewikkeldheid der problemen groter, Het gemeentebe
stuur staat meer in 't midden van de bevolking. Dit is dan ook
veel minder aan spanningen onderhevig. Collèges van Burgemeester
en Wethouders, samengesteld uit vogels van diverse pluimage, maken
nimrner kabinetscrises door. Eens gekozen vrethouders blijven gedu-
rende de gehele zittingsperiode van de raad in functie. Deze sta-
biliteit vorrnt een lichtpunt, dat de grote waarde en betekenis van
de gerneentelijke autonomie soherp doet zien. Een gevaar van de ge
meentelijke zelfstandigheid is echter dat men te eenzijdig denkt
in de sfeer van het eigen gemeentelijk belang, Dit is mede een ge-
volg van de sterke financiële afhankelijkheid van het Rijk gedu-
rende de laatste deoennia. Thans hebben wij nog te maken met de
- naweeën -