Mijnheer de Secretaris, In de loop der laatste jaren heb iJc veel geleerd over de ver- houdingen, welke behoren te bestaan tussen de groepen en perso- nen, welke zorgen voor het wel zijn van een gemeente. Van deze verhoudingen is wel een van de belangri jks te die welke bestaat tussen de Burgemeester en de Seoretaris. Indien deze verhouding niet goed is, kan onnoemelijk veel schade aan de gemeente berok- kend worden, terwijl uit deze verhouding iets zeer moois kan groeien, indien Burgemeester en Secretaris zorgen ieder op eigen terre in werkzaam te blijven, en bovendien uitgaan van de wil om tezamen werkzaam te zijn voor het wel zijn van de gemeente. Ik heb reeds enige malen een gesprek met U mogen hebben, en meen daaruit de conclusie te mogen trekken, dat, gezien de wijze waar- op deze gesprekken plaats y onde n, de verhouding tussen ons goed zal worden. Van harte hoop ik, dat de feiten in de toekomst mijn conclusie zullen onderschrijven. Ik voeg hier de hoop en ver- waohting aan toedat ook de verhouding met het gehele corps van gemeente-personeel aangenaam en vruohtdragend zal zijn. Mevrouw en mij ne Heren leden van de Raad, Enige dagen geleden werd door mij in handen van de Commissaris van de Koningin dezelfde eed afgelegd, welke U aflegde, eventueel in de vorra van een belofte, bij de aanvaarding van Uw raadslid- maatschap. Op de volgende woorden uit het eedsformulier wil ik kort nader ingaans "en dat ik de belangen der gemeente met al mijn vermogen zal voorstaan en bevorderen". Ik ben er mij van bewust, dat als er in de practijk iets wil tereoht komen van dat voorstaan en bevorderen, voldaan moet wor den aan enige factoren, die zowel ik als U zullen moeten nakomen» De faotoren waar ik op doel zijn "de wil tôt samenwerking en eendraoht". Wij leven in een wereld, die verscheurd wordt door oorlogen en twisten, terwijl wij allen voelen, al kunnen we dat missohien ook niet bewijzen, dat deze voorkomen zouden kunnen worden, indien de werkelijke wil tôt samenwerking in aile kam- pen bestond. In het klein liggen de zaken in een gemeente net eender. Indien wij niet samenwerken, wordt niets bereikt, terwijl, indien wij samen het belang van de gemeente voorstaan, de resultaten goed kunnen en goed zullen zijn. Wij dienen ons voortdurend voor ogen te houden, dat wij allen geroepen of benoemd zijn om het belang van een gemeente te dienen. Dit kunnen wij sleohts dan doen, in dien bij de beoordeling van de vraagstukken die voor ons gelegd worden, geen roi spelen persoonlijke of wat voor faotoren ook, die niet voortvloeien uit de wil het gemeente belang te bevorde ren. Uit den aard der zaak staan U en ik mornenteel nog als vreemden tegenover elkaar. Jaren lang was als voorzitter van de Raad een vertrouwde figuur in Uw midden, waarvan bekend was, dat hij voor de gemeente deed, wat in zijn vermogen lag. Van mij weet U zo ongeveer niets, doch ik verzoek U bij voorbaat er van overtuigd te willen zijn, dat ik steeds zal trachten onbevooroordeeld en objectief de problemen, die zich hier voordoen, te benaderen. Anderzijds verwacht ik ook van U een loyale madewerking. Eenheid van opvatting behoeft tussen ons niet te bestaan om deze mede- werking mogelijk te maken. Het is echter wel noodzakelijk, dat wij eerlijk tegenover elkaar staan en tezamen werken met de vas te wil om het belang van Leeuwarderadeel te bevorderen. Uit dat- gene, wat ik tôt nu toe over en van U allen heb gehoord, meen ik te mogen ooncluderen, dat het met de samenwerking tussen U en mij wel los zal lopen en ik reken daar dan ook op. - Over -

Historisch Centrum Leeuwarden

Notulen van de gemeenteraad van Leeuwarderadeel | 1951 | | pagina 13