-1.851.2B 07-2 Onderwerp;r Vijfjaarlijkse afrekening exploitatievergoeding bij- zondere lagere scholen. H u i z u m, 17 Februari 1955 Onder dagtekening van 5 Januari j.l. hebben de Gedeputeerde Staten dezer provlncie de gemeenterekening over 1952 vastgesteld. Deze vaststelling bracht geen wijziging in de oor- spronkelijke cijfers en daarmede werd Uw besluit van 12 November 1953 definitief. Dit besluit, genomen krachtens het tweede lid van artikel 55 ter der Lager Onderwijswet 1920, behelsdes le. de vaststelling van het totaal der uitgaven, door de gemeente gedaan, ten behoeve van het openbaar lager onderwijs, als be- doeld in artikel 55? onder e tôt en met h en p van genoemde wet, alsmede de kosten van instandhouding - de zgn. materiële exploitatiekosten - over de jaren 1948 t/m 1952; 2e. het totaalbedrag, dat in verband met het aantal leerlingen voor die vijf jaren telkenjare bij de begroting beschikbaar was gesteld en 3e. de overschrijding van laatstbedoeld totaal door de gezamen- lijke werkelijk gedane uitgaven in die vijf jaren. Aangezien de werkelijke uitgaven hoger zijn geweest dan het- geen beschikbaar werd gesteld, moet de vergoeding per leerling over het jaar volgende op dat, waarin de definitieve vaststelling heeft plaats gehad, voor de bijzondere scholen dienovereenkomstig worden verhoogd. Dit beginsel is neergelegd in het vierde lid van artikel 101 der Lager Onderwijswet 1920 en werd destijds door de Regering als volgt toegelicht; "Indien de kosten van de openbare scholen niet zijn gebleven binnen de daarvoor beschikbaar gestelde bedragen, daarentegen die der bijzondere scholen wel, is het rede- lijk en in overeenstemming met de financiele gelijkstelling, dat deze laatste in de nieuwe vijfjarige période een evenredig hogere vergoeding zullen ontvangen; de uitgaven voor onderhoud van ge- bouwen van de openbare en bijzondere scholen kunnen immers in een bepaalde période zeer verschillen; in de ene période vergen de openbare scholen veel aan onderhoud, in een volgende wellicht de bijzondere scholen." De hierbedoelde verhoging van de vergoeding, bedoeld in artikel 101 van meergenoemde wet, houdt derhalve geen verband met de om- standigheid dat de werkelijke uitgaven van de bijzondere scholen meer of minder hebben bedragen dan de ontvangen vergoedingen. Ge- heel los hiervan wordt de vergoeding voor de bijzondere scholen verhoogd, omdat een leerling der openbare scholen over het afge- lopen vijfjarig tijdvak meer heeft gekost, dan voor hem in dat tijdvak beschikbaar was gesteld. Wel is het rfeit, dat de werkelijke uitgaven, die de bijzondere schoolbesturen over een vijfjarig tijdvak hebben gedaan, hoger zijn dan de ontvangen vergoedingen van belang met het oog op de toepassing van het achtste lid van artikel 101 der Lager Onder- wijswet 1920. Want hebben deze uitgaven meer bedragen, dan door de gemeente werd vergoed, dan kunnen die hogere kosten over het afgelopen vijfjarig tijdvak worden bestreden uit de vergoedingen, die de schoolbesturen in het volgend tijdvak zullen ontvangen en wel tôt een maximum bedrag per leerling der overschrijding van de openbare lagere scholen. Aan de R a a d. Bijlage nr. notulen Raaâ:<£/f>/3 Vf

Historisch Centrum Leeuwarden

Notulen van de gemeenteraad van Leeuwarderadeel | 1955 | | pagina 27