'-A
J
Onderwerpf
Verordening reinigings-
rechten.
H u i z u m, 27 April 1959.
Bij brief van Gedeputeerde Staten van 19 Januari
1959, afd. 2, no. 74, werden wij in kennis gesteld met enkele
bedenkingen van redactionele aard, welke bij dat collège en de
Minister van Binnenlandse Zaken c.a. waren gerezen, tegen de
bij raadsbesluit van 8 Augustus 1958 vastgestelde en bij Ko-
ninklijk Besluit van 15 October 1958, no. 5, bereids goedge-
keurde verordening op de heffing van reinigingsrechten.
Deze bezwaren betreffen de navolgende artikelen:
Artikel 2, onder A, sub 4.
In de tweede alinéa is sprake van (het ledigen van) een
emmer, terwijl uit de voorafgaande bepaling niet blijkt, dat
de as en/of het huisvuil in emmers wordt verzameld.
Artikel 2, C I en C II.
In deze bepalingen wordt de beoordeling omtrent de grootte
van de kolken of zinkputten overgelaten aan de gemeentearchi-
tect
Ter vermijding van misverstand verdient het aanbeveling de
zinsneden "zulks ter beoordeling van de gemeente-architect11 te
schrappen, aldus schrijven Gedeputeerde Staten in hun bovenge-
noemde brief.
Het ontmoet bij ons geen enkel bezwaar om aan de door dat
collège kenbaar gemaakte verlangens, die geheel van formele
aard zijn, tegemoet te komen.
Ben en ander is vervat in het hierbijgaande concept—besluit
hetwelk wij U ter vaststelling aanbieden.
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarderadeel,
De Secretaris,
Aan
It, R a a d.
Bijlage' nr.
\y
-1 .7 77 61 1 n0tu|en Raad:/^/j" J4/