-2,07.12 H u i z u m, 14 Januari 1963.
Onderwerp
Intérim-rapport ruimtelijke
ontwikkeling Friese platteland. t
Het aan U toegezonden intérim-rapport van de Provinciale
Planologische Dienst omirent de ruimtelijke ontwikkeling van
het friese platteland geeft ons aanleiding het volgende op
te merken.
V/at in dit rapport aan studiemateriaal is verzameld dient
als uitgangspunt te worden beschouwd bij het uiteindelijk be-
palen van de gedragslijn ten aanzien van de ruimtelijke
ordening.
Het gaat er in de eerste plaats niet om een norm te schep-
pen voor de verdere ontwikkeling van een bepaald dorp of een
bepaalde streek en het laten verdwijnen van die buurtschappen,
die niet aan die norm voldoen. Desniettegenstaande kan de ge-
dachtengang, die door dit rapport gevestigd kan worden, van
grote invloed zijn op het beleid van het gemeentebestuur ten
aanzien van het economisch en culturele leven in de dorpen.
Er zit naar ons oordeel een gevaarlijke kant aan dat samen-
stellers van dergelijke rapporten, - hoe bekwaam overigens
ook en hoe waardevol het resultaat van hun beschouwingen op
zichzelf moge zijn - een bepaalde visie geven omtrent de toe-
komstige ontwikkeling, want hoe weinigen, de geschiedenis be-
wijst het, zijn in staat over een tijdvak van een betrekke-
lijk gering aantal jaren een juiste prognose te geven van de
economische ontwikkeling van een dorp, een streek of een be
paalde groep der samenleving.
Met name de ontwikkeling van een dorp en de stabilisatie
van bestaande toestanden hangen van zoveel factoren af, dat
het ondoenlijk is deze in enkele formuleringen samen te vat-
ten en er voor de toekomst de koers op te bepalen. Bij ieder
bestaat de natuurlijke neiging tôt behoud van wat historisch
geworden is. Het bestuur ener gemeente ontkomt evenmin moei-
lijk hieraan. Met conservatisme of vooruitstrevendheid heeft
dit niets te maken.
Wanneer wij voor dit moment ons realiseren waardoor een
dorp een kwijnend bestaan leidt, dan is een mogelijke oorzaak
misschien nog wel aan te wijzen, omdat die oorzaak in een
recent verleden ligt. Maar wie zal zeggen welke invloed de
revolutionaire ontwikkeling ener voortschrijdende mechanisa-
tie en rationalisatie op het dorpsleven zal hebben?
Voor een belangrijk deel kan het welzijn van een dorp af-
hangen van de durf en daadkracht van één mens, die er iets
begint, dat aanslaat. De voorbeelden hiervan in naburige ge-
meenten zijn U zeker wel bekend. Zoiets geschiedt vaak on-
danks en niet dank zij het bestaan van een sterke hechte
dorpsgemeenschapDe voorwaarden waren nu éénmaal aanwezig,
zowel wat de tijdsomstandigheden betrof als de ondernemings-
durf van de geschikte persoon. Dàârom verwerpen wij de ge-
dachte, dat een absoluut aantal inwoners voor een verantwoord
dorpsbestaan op 800 zou moeten worden gesteld. Ware dat z6,
dan zag het er voor de vijf dorpen, die Leeuwarderadeel bui—
ten Stiens telt, niet rooskleurig uit.
Aan
de R a a d