- 4 -
4. G-oothoogte
a. De goothoogte van de in lid 1 omschreven gebouwen moet be-
dragen in:
bebouwingsklasse I tenminste 5 m, ten hoogste 6,5 m
II 4,5m 6,5 m
III 3m" 5,5 m
IV 4,5m 6,5 m
V 4m" 11 5,5 m
b. In verband met ten tijde van de vaststelling van het plan
reeds bestaande bebouwing, zijn burgemeester en wethouders
bevoegd, de minimaal toegestane goothoogte in de bebouwings-
klassen I, II, IV en V te verminderen tôt een minimaal
hoogte van 3 m.
5. Perceelbreedte
De perceelbreedte van de in lid 1 omschreven gebouwen, dient
voor zover betreft vrijstaande woningen, tenminste te bedragen
in: bebouwingsklasse I 20 m
II 14 m
III 12m
iv
V 14 m
6= Uitbouwen aan de voorgevel.
a. Bij de in lid 1 genoemde eengezinshuizen mag de voorgevel-
rooilijn worden overschreden met ten hoogste één uitbouw
aan elk eengezinshuis mits voor de uitbouw een voortuin-
diepte van tenminste 4 m aanwezig blijft.
b. de sub a bedoelde uitbouwen mogen een voorsprong hebben
voor de voorgevel van ten hoogste 0,80 m, een breedte van
ten hoogste 45 i* van de voorgevelbreedte van de betreffende
woning en een hoogte van maximaal 3,25 m.
7. Bijgebouwen.
a. De bijgebouwen van de in lid 1. genoemde eengezinshuizen
moeten, behoudens het bepaalde^lid 8, tenzij door het plan
nadrukkelijk enige afwijking wordt voorgeschreven of toege-
staan, voldoen aan de volgende voorwaarden:
1Zij mogen worden opgericht
a. op de achtererven
b. op de bebouwingsstroken, indien zij tenminste 4 m
achter de voorgevel zijn geplaatst, een aanbouw vor-
men van het hoofdgebouw en de bepalingen van lid 8
in acht worden genomen.
2. Zij mogen alleen worden aangebouwd aan de achtergevel,
indien zij geen grotere breedte hebben dan 40 /o van de
achtergevelbreedte en de diepte, gemeten loodrecht op de
achtergevel niet meer dan 5 m bedraagt.
3. «anneer zij vrijstaand achter een woning of woonruimte
worden geplaatst, moet tussen beiden een strook grond
van tenminste 5 m diepte onbebouwd blijven; indien de
breedte van het bijgebouw, gemeten evenwijdig aan de
achtergevel ten hoogste 2,5 m bedraagt, mag de bedoelde
strookdiepte tôt een minimum van 2,5 m worden verminderd.
4. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
5. de gezamenlijke bij één woning behorende bijgebouwen
mogen geen groter oppervlak beslaan dan 12 m^.