Agendapunt no9
S t i e n s, 26 augustus 1965*
Onderwerp
vaststelling van een uitkerings-
en pensioen-verordening wethouders.
Aan
de gemeenteraad.
Onlangs ontvingen wij van het collège van gedeputeerde staten een model
van een uitkering.s- en pensioenverordening wethouders.
Tôt op heden is een dergelijke verordening in de gemeente Leeuwarderadeel
niet van kracht en naar aanleiding van de toezending van het model van
gedeputeerde staten hebben wij de vraag onder ogen gezien of de vast
stelling van een zodanige verordening voob deze gemeente wenselijk zou
zijn.
Wij zijn daarbij tôt de conclusie gekomen dat daartoe in de huidige
tijdsomstandigheden zeker aanleiding bestaat. Het ligt immers voor de
hand dat als gevolg van de uitbreiding van de taak van de gemeenten
zwaardere eisen aan het bestuurlijke apparaat worden gesteld en met name
00k aan het collège van burgemeester en wethouders. Van de wethouders
wordt verwacht dat zij voldoende tijd voor hun functie kunnen vrijmaken-»
De hieruit voortvloeiende inkomstenderving moet een compensatie vinden in
de bezoldigingsregeling van de wethouders.
Uitgaande van deze redenering is het naar onze mening niet onredelijk
00k in de gemeente Leeuwarderadeel een dergelijke Uitkerings- en pen
sioenverordening voor de wethouders in het leven te roepen.
Een concept-verordening treft U hierbij aan. De verordening regelt in
hoofdstuk I het recht van de gewezen wethouder op een uitkering uit de
gemeentekas voor een période gelijk aan het tijdvak, waarin belangheb—
benden laatstelijk zonder wezenlijke onderbreking wethouder is geweest
voor de duur van tenminste twee en tenhoogste zes jaren. De uitkering
bedraagt gedurende het 1e jaar 80/0, het 2e jaar 65% en vervolgens 50%
van de wedde.
in hoofdstuk II is geregeld het recht van de gewezen wethouder op eigen
pensioen. Dit pensioen bedraagt voor elk dienstjaar van de laatste-
lijke genoten wedde. Het maximum in aanmerking te nemen dienstjaren
bedraagt 20.
Het recht op pensioen van de weduwe en wezen is geregeld in hoofdstuk
IV van de verordening. Krachtens dit hoofdstuk bedraagt het weduwenpen-
sioen in principe de helft van het eigen wethouderspensioen. Het wezen-
pensioen bedraagt ingeval van toekennhg van een weduwenpensioen aan de
moeder 1/5 van het bedrag van dat pensioen. In de overige gevallen be
draagt het wezenpensioen 2/5 van het berekende weduwenpensioen, met dien
verstande dat het weduwen en wezenpensioen het bedrag van het wethouders-
pensioen niet overschrijdt
In de verordening is voorts geregeld de zogenaamde inbouw in het wet—
houderspensicen van de pensioenen krachtens de Algemene Ouderdomswet en
de Algemene Weduwen en Wezenwet. De regeling sluit ten nauwste aan bij
die van de Pensioenwet 1922.
Het pensioen is evenals de ambtelijke pensioenen welvaartsvast gemaakt.
(hoofdstuk Vl)