- 9 - 2e. Indien een weduwe recht heeft op algemeen weduwenpensioen op grond van artikel 8, eerste lid, onder a, van de Algemene Weduwen- en Wezenwet, doch geen van de in evengenoemde bepaling bedoelde kinderen recht heeft op een pensioen, wordt uitgegaan van het bedrag van het algemeen weduwen pensioen, dat geldt voor degenen op wie artikel 19» eerste lid, van genoemde wet toepassing vindt. 3e. Indien het pensioen reohtstreeks of niddellijk is afgeleid van een eigen pensioen, wordt als diensttijd, waarnaar eerstbedoeld pensioen geacht wordt te zijn berekend, aangemerkt de diensttijd, tôt een maximum van 20 jaren, waarnaar evenbedoeld eigen pensioen is berekend, met overeen- komstige toepassing van artikel 17» 4e. Indien het pensioen niet is afgeleid van een eigen pensioen, wordt het pensioen geacht te zijn berekend naar een diensttijd van 40 jaar, met overeenkomstige toepassing van artikel 17» 5e. De artikelen 16, derde lid, 18, 20, derde lid, 21 en 22 vinden overeen komstige toepassing. Artikel 39° 1. Op schriftelijk verzoek van de weduwe, die aantoont, dat een rente of uitkering als bedoeld in artikel 19, onder 2e, der Ongevallenwet 1921, artikel 40, onder 2e, der Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922, onder- scheidenlijk artikel 2, tweede lid, der Zeeongevallenwet 1919» daaronder begrepen de daarop verleende toe- en bijslagen anders dan ingevolge de Wet compensatie premie Algemene Ouderdomswet Ongevallenrentetrekkersis beperkt uit hoofde van haar recht op algemeen weduwenpensioen, wordt het bedrag van die beperking in mindering gebracht op het bedrag van het alge meen weduwenpensioen dat ingevolge artikel 37 gerekend wordt deel uit te maken van het bedrag van het weduwenpensioen. 2. Indien op de dag waarop het verzoek, bedoeld in het vorige lid, bij burgemeester en wethouders is ingekomen, meer dan een jaar is verstreken nadat de omstandigheid, bedoeld in het vorige lid, is opgetreden, gaat de in dat lid bedoelde vermindering eerst in op de aangegeven dag. HOOFDSTUK VI. Aanpass£r.g van de pensioenen aan algemene bezoldigingswi jzigingen. Artikel 40. 1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder; a. pensioen; een pensioen dat is of geacht wordt te zijn toegekend krachtens deze verordening. b. berekeningsgrondslag; het bedrag dat voor de berekening van een pen sioen in aanmerking is genomen of - indien het pensioen van een ander pensioen is afgeleid - dat voor de berekening van laatstbedoeld pen sioen in aanmerking is genomen. 2. De berekeningsgrondslag van het pensioen wordt vermenigvuldigd met het ten aanzien van die grondslag geldende getal, genoemd in de bij deze verordening behorende tabel. 3. Indien herberekening van het pensioen naar de berekeningsgrondslag die na toepassing van het vorige lid is verkregen tôt een ander bedrag leidt, wordt het pensioen op dat andere bedrag vastgesteld. Artikel 41 1. Telkenmale wanneer bij algemene maatregel van bestuur, als bedoeld in artikel 24h der wet van 1 augustus 1956, Stb.455» regelen worden vast gesteld ten aanzien van de mate waarin, de wijze waarop en het tijdstip met ingang waarvan de pensioenen, toegekend krachtens de bepalingen van hoofdstuk I dier wet zullen worden aangepast aan met ingang van een dag na 1 oktober 1965 aangebrachte, algemene wijzigingen in de bezoldiging van het rijkspersoneeltreffen burgemeester en wethouders zo nodig, overeenkomstige maatregelen ten aanzien van de pensioenen, toegekend krachtens deze verordening.

Historisch Centrum Leeuwarden

Notulen van de gemeenteraad van Leeuwarderadeel | 1965 | | pagina 159