Agendapunt 12 Voorstel 67/11 S t i e n s, 30 januari 1967. Onderwerp Bezoldigingsmaat- regelen 1967 A a n de gemeenteraad. Bij zijn circulaire van 5 januari 1967 no. AB 67/U 25 dir. O.P. hoofdafdeling O.P.Z. afd. bezoldiging, bureau III, deelde de minister van binnenlandse za- ken mede, dat de regering heeft besloten de bezoldiging van het rijksperso- neel te verhogen met 7.14$. In dit percentage is de zogenaamde overloop van de nacalculatie over 1966 ad 3.14$ opgenomen. De minister geeft, onder over- legging van de op dit verhogingspercentage gebaseerde normen, in overweging eenzelfde maatregel voor het gemeentepersoneel te treffen, Een en ander is uitgewerkt in de in concept hierbijgaande wijziging van de bezoldigingsverordening. Wij willen hierbij een opmerking maken. In uw raad is onlangs het voornemen geuit om niet meer in te stemmen met nieuwe vaste procentuele verhogingen van de bezoldiging van het gemeentepersoneel, omdat daardoor het reeds be- staande grote verschil tussen de hoogst en de laagst bezoldigden nog verder uit elkaar zal worden getrokken. In deze gedachtengang zou een gedifferenti- eerde loonsverhoging gerechtvaardigd zijn. Bij de opstelling van het onderhavige ontwerp hebben wij met deze gedachte geen rekening kunnen houden. Wij hebben daarvoor naar onze mening goede argumenten. Het voeren van een geheel eigen loonbeleid behoort in de naoorlogse sociaal- economische situatie niet tôt de reële mogelijkheden. Hoewel tegen de in het verleden en 00k tegen de thans voorliggende centraal vastgestelde regelingen wel bezwaren kunnen worden aangevoerd, moet toch van dit gegeven worden uit- gegaan. Uiteraard behoort formeel de regeling van de bezoldiging van het grootste deel van het gemeentepersoneel tôt de competentie van de gemeenteraad. Uit hoofde van de hiervoor genoemde sociaal-economische situatie in het naoorlog se Nederl and, bestaat daarop ingevolge het bepaalde in de Ambtenarenwet een zodanig toezicht, dat van deze in wezen autonome bevoegdheid niet veel over- îjft. Men kan dit met gemengde gevoelens aanvaarden, maar toch zal begrip moeten worden opgebracht voor het feit, dat een centrale loonpolitiek met name voor het overheidspersoneel bepaalde voordelen heeft. Wij zouden ons nog een differentiatie-mogelijkheid kunnen voorstellen, in die zm dat aan de hogere ambtenaren niet de maximale verhoging van 7.14$ zou worden uitbetaald. Het is echter een illusie te menen dat het hierdoor vrijkomende bedrag aan de iagere ambtenaren ten goede zou mogen komen. Wij kunnen u dit zonder enig voorbehoud verzekeren. De praktische mogelijkheden om van gemeentewege tôt een redelijke differenti- a ln het verhogingspercentage te komen zien wij derhalve niet. Daarbij komt nog een belangrijke reden waarom wij geen voorstanders zijn van een eigen gemeentelijk loonbeleid. Zoals u bekendworden de bezoldigingsregelingen voor de burgemeester, de secretaris, de ontvanger en de onderwijzers van hogerhand vastgesteld. oor eze groep zou derhalve een afwijkend loonbeleid worden gevolgd. met aile onbillijkheden daarvan# Nu kan men vanzelfsprekend bezwaren hebben tegen het regeringsbeleid op het punt van het loonbeleid voor het overheidspersoneel.

Historisch Centrum Leeuwarden

Notulen van de gemeenteraad van Leeuwarderadeel | 1967 | | pagina 63