- 2 -
Conclusie commissie
De commissie kan zich het gevoelen van reclarnanten zeer wel in-
denken.
Met name kan zij zich voorstellen dat de burger het I.W.G.L. als
een overheidsbedri ;jf ziet, dat zeer nauwe bindingen met dp se—
meenten onderhoudt.
Derhalve kan de commissie er ook begrip voor hebben dat bij recla
rnanten de mening heeft post gevat dat het hier om een normale aan
sluiting gingj waarvoor geen extra kosten aan de gemeente behoef—
den te worden betaald, ook al heeft het gemeentebestuur zelf deze
gedachte op geen enkele wijze in de hand gewerkt.
De mening van reclarnanten dat hier geen sprake zou zijn van een
zogenaamde onrendabele aansluiting, kan de commissie niet delen.
onder enige twijfel blijkt immers dat de percelen van reclarnanten
vallen onder de onrendabele percelen van het eerste 10 jarenplan,
waarop betrekking heeft de door de gemeente met het I.W.G.L."ge-
sloten overeenkomst d.d. 2/4 juli 1962.
Àangezien krachtens deze overeenkomst de gemeente terzake van de'
aansluiting van de percelen van reclarnanten aan het I.W.G.L. een
îQdrage is verschuldigdis de aanslag op grond van de verorde-
nmg Waterleidingrecht terecht opgelegd,
Hoewel derhalve de commissie de gang van zaken ten zeerste betreurt,
meent zij tocli te moeten adviseren de bezwaren ongegrond te ver-
Wel laakt de commissie de houding van het I.W.G.L.welke in haar
voorlichting aan reclarnanten kennelijk te kort is geschoten.
De commissie voornoemd,
P. Soepboe-r, voorzitter.
Span
T. Kuipers.
K/J