1
m S r<
2. De installateur is verplicht bij het oprichten, uitbreiden of wijzigen van een
inrichting ten aanzien waarvan een kennisgeving, bedoeld in artikel 2, is ge-
daan, na te leven de nadere voorschriften, bedoeld in artikel 3, tweede lid,
alsmede - voorzover deze betrekking hebben op ondergrondse opslag - daarvan een
door het KIWA gewaarmerkte verklaring ovsr te leggen.
Artikel 5°
Het is verboden esn inrichting, als bedoeld in artikel 2, op te richten uit te
breiden of te Xirijzigen nadat een medcdeling, bedoeld in artikel 3, eerste lid,
onder c, is ontvangen.
Artikel 6.
1. Burgemeester en wethouders kunnen van de eison, gesteld in KEN 3353 resp. 3353a,
alsmede van de voorschriften, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a, ad E,
P en G - al dan niet onder het stellen van andere voorwaarden - ontheffing ver-
lenen.
2. Zij verlenen een ontheffing, bedoeld in het eerste lid, niet dan wanneer van de
tank tôt bewaring van de brandstof blijkens een verklaring van de Benzine—
commissie - geen gevaar voor verontreiniging van de bodem te duehten is en de
deugdelijkheid van de inrichting voldoende gewaarborgd is.
3« De installateur is verplicht de in het eerste lid bedoelde andere voorwaarden
na te leven.
Artikel 7»
De installateur is verplicht voor het in werking brengen van een inrichting, be
doeld in artikel 2, aan burgemeester en wethouders over te leggen de verklaringen,
bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a.
Artikel 8.
1. De beheerder van een inrichting is verplicht;
a. te zorgen, dat de inrichting in een goede staat van onderhoud verkeert
b. -indien een redelijk vermoeden bestaat, dat in een der onderdelen va- de in
richting zich een lek voordoet of de se in slechte staat verkeert, - it./deze
te onderzoeken door de tank en/of de leiding(en) nadat de brandstof daaruit
is verwijderd in aanwezigheid van een daartoe bevoegd deskundige op dicht—
heid te beproeven bij een inxrendige overdruk van 2 kgf/cm2 met waterj bij
het beproeven mag gedurende ten minstc twee uren geen drukverlaging optreden,
c. na te leven de voorschriften, die burgemeester en wethouders uit een oogpunt
van bescherming van de bodem tegen van de inrichting te duehten bijzondere
gevaren ten aanzien van het in werking brengen en in werking houden van de
inrichting bij openbaar bekend te maken oesluit hebben gesteld of in verband
met de aard van de inrichting nader te stellen.
2. Tenzij blijkens de verklaring van het KIWA, bedoeld in artikel 3, eerste lid,
onder a, ad C, bescherming van de tank en de daarbij behorende leidingen door
middel van kathodische bescherming niet is vereist, is in geval van opslag in
ondergrondse tanks de beheerder van een in artikel 2 bedoelde inrichting, die
onder de werking van deze verordening is opgericht, uitgebreid of gewijzigd,
voorts gehouden voor het einde van elk kalenderjaar in te zenden een bewijsstuk,
dat de kathodische bescherming in goede staat verkeert. Dit bewijsstuk moet zijn
afgegeven door een daartoe bevoegd deskundige en mag op het tijdstip van inzen—
ding niet ouder zijn dan éên maand. Indien de inrichting in werking is gebracht
in de tweede helft van een kalenderjaar, behoeft bedoeld bewijsstuk in dat jaar
niet te worden overgelegd.
3. Wanneer een inrichting, bedoeld in artikel 2, is gelegen in een beschermd water—
wingebied is de beheerder daarvan bovendien gehouden telkens v6or de afloop
van een période van tien jaar aan burgemeester on wethouders in te zenden een
bewijsstuk, dat de gehele inrichting in deugdelijke staat verkeert.
- Dit bewijsstuk -