- 11 -
Het is voor mij onbegrijpelijk en zwaar te verteren dat men er voor kan zijn om
aan al het vergif, dat wij in deze tijd toch al opnemen moeten, op vrijwillige
basis fluor toe te voegen. Ik wil er niet meer van zeggen, maar was blij met de
verontrusting die hierover later bij de heer Tolsma opkwam. En wanneer er mensen
zijn,die hierin een politieke stunt van dit P. v.do A. raadslid zien ik weet dat
die er zijn dan heb ik er geen behoefte aan achter deze argumentatie te staan. Ik
wou dat even duidelijk zeggen.
Met de verordening ''opslag gas—huisbrand— en stookolie" was ik, hoewel ik er om de
goede bedoelingdie er aan ten grondslag lag niet tegen wou stemmen, niet zo gelukkig.
Omdat een paar maal per jaar ergens in ons land een tankauto met gasolie (wat in ver-
é>ebijking met andere, veel gevaarlijker chemisohe stoffen, die ook langs de weg ver—
voerd worden, maar kinderspeelgoed is ondersteboven raakt, moet voor boeren, loon—
bedrijven en particulieren die een tankje aan de muur hebben een verordening gemaakt
worden. Het is zelfs zo erg, dat bij verordening bepaald wordt hoeveel water in de
olie mag zitten. De vraag komt bij mij op of degene die zo helder is geweest hier—
mee op de proppen te komen, niet zelf in de olie is geweest. En het beroerde van
het geval is: het rijdt zo lekker met wat gasoliewater in de tractor. En nu mag het
niet meer volgens de gemeentelijke verordening. Maar nu aDe gekheid op een stokje,
de moraal van het hele geval: laten we ons er voor hoeden om het hele leven niet aan
regels en orders te laten binden. Er moet natuurlijk orde zjjn. Als nieuwe ontwikke—
lingen zich aandienen dan zullen wij als gemeenschap ons erop moeten instellen.
Daar is elle wel denkend mens het mee eens, maar laten wij oppassen ons te verliezen
in kleinburgerlijke en ambtelijke futiliteiten die volstrekt zinloos zijn.
Ook de lijntrekkerij van éên of andere ambtenaar ergens achter een bureau, wat
resulteert in de idee om een weg dwars door het Cornjumer Nijlftn aan te leggen en
een verbindingsweg van de Cornjumer naar de Jelsumer Aldlânsdyk met een brug over
de Cornjumervaart ligt mij zwaar cp de maag. Gelukkig was onze raad als êên man van
mening, dat deze wegen niet in een behoefte voorzagen. Maar in dit geval hadden mensen
uit de praktijk het laatste woord.
Hoe staat het met de wegenplannen in het algemeen? Hoe groot is de inspraak van
onze statenleden om van onze gemeenteraden maar niet eens te spreken. Het zit ons
als F.N.P, niet erg lekker.
Enru iets anders.
Deze zomer bestond de stad IJlst 700 jaar en onze gemeente meende een oorkonde aan het
bestuur van de stad te moeten schenken. Het moet gezegd worden, dat het er keurig
verzorgd uitzag. Dat mocht dan ook wel, want volgers onze voorzitter waren bijna
aile beschikbare krachten in het gemeentehuis er aan bezig geweest. We hebben toen
weer kunnen konstateren, dat de Friese krachten, zoals wij ook wel wisten, op het
gemeentehuis ver te zoeken zijn. Had het nu niet voor de hand gelegen deze oorkonde
ie een boodschap of felicitatie van een Pries sprekende gemeente aan een Pries
sprekende stad was, in de eigen taal op te stellen? Op zulke momenten komt Eaar
en duidelijk naar voren hoe hoog wij onze eigen Priese taal en kultuur waarderen.
PP zulke momenten kan men er profijt van trekken. Dat is eens wat anders dan knoeien
me Pries, wat wij dan nog wel willen, zolang het tenminste onze populariteit ten
goe e ■-ornt In dergelijke gevallen gaat het om het innemen van een standpunt en het
standpunt op het gemeentehuis is blijkbaar, dat onze taal niet goed genoeg is om er
officieel mee voor de dag te komen.Is het niet wonderlijk dat wij bij het ver-
dedigen van een Priese zaak van de Nederlandse taal gebruik moeten maken? Er is een
oud Nederlands spreekwoord dat luidt:"Wat de heren wijzen zullen de gekken prijzen",
a kort samengevat betekent, dat de gewone man naar de heren opkijkt. Het spreekt
a u^lijk Voor de bescheidenheid van burgemeester en wethouders dat ze zelf niet in
wîhebben welke belangrijke posiiLe ze in de gemeente innemen, maar laat mij
n an ij dezen zeggen, dat ze een dusdanig aanzien hebben, dat ze bij de "heren"
gerekend worden en dit houdt in dat ze, in het bijzonder wat de taal en het kulturele
en waar ze ook beslist met te licht over moeten denken.
mïen 1 6611 7e-n1tW0°rdeliJkheid h6bben' Waarvan het 00lle^e zich nooit lo® kan