Voorstel 70/118
Agendapunt 11
Stiens, 16 september 1970.
Onderwerp:
nieuwe pensioenverordening
wethouders.
Aan
de gemeenteraad.
Per 1 januari j.l. is in werking getreden de Algemene pensioenwet po-
litieke ambtsdragersDeze wet regelt in hoofdzaak de pensioenen van
ministers, kamerleden en ook van gedeputeerden en wethouders. De al
bestaande wetten op dit terrein (van 1956 en 1957) zijn daardoor komen
te vervallen. De nieuwe wet volgt in hoofdzaak de bepalingen van de
- in 1966 ingevoerde - Algemeen burgerlijke pensioenwet, zoals die
geldt voor het rijks- en gemeentepersoneel
Zowel op basis van de oude wetten als in de Algemene pensioenwet po-
litieke ambtsdragers wordt het geheel aan het gemeentebestuur overge-
laten al of niet regelend op te treden. Omdat echter de taak en de
verantwoordelijkheid van de wethouders van een dergelijke oravang
zijn dat een redelijke financiële vergoeding niet meer dan billijk
is, hebt u in uw vergadering van 20 september 1965 een uitkerings- en
pensioenverordening voor de wethouders in deze gemeente vastgesteld.
In het licht van de huidige omstandigheden is dit, naar onze mening,
nog meer urgent dan destijds en daar de nieuwe wet voorschrijft dat
pensioenverordeningen volgens de oude wetten tôt uiterlijk 1 januari
1972 in werking blijven - waarna een lacune zou ontstaan - stellen
wij u voor de huidige verordening te vervangen door een nieuwe. Voor
het concept van de nieuwe verordening hebben wij het model overge-
nomen dat aanbevolen is door de Commissie positie wethouders uit de
Vereniging van Nederlandse Gemeenten.
Ter toelichting willen wij nog het volgende opmerken. Voor wethouders
die nog geen 65 jaar zijn wanneer ze als zodanig ontslagen worden ken-
nen zowel de oude als de nieuwe verordening een uitkering, voorname-
lijk bedoeld âs waarborg tegen finaaiciële achteruitgang. De uitke
ring geldt voor een evengroot aantal jaren als de wethouder dienst-
jaren had, met een minimum van twee en een maximum van zes. Het
eerste jaar is de uitkering 80^' van het wethouderssalaris (in de hui
dige verordening eveneens 80); het tweede jaar 70 (nu 65) en het derde
en volgende jaren 60^ (nu 50^). Gaat een gewezen wethouder doordat
hij meer tijd beschikbaar krijgt, meer inkomsten genieten, dan wordt
dat meerdere afgetrokken van de uitkering, hetgeen ook thans in
hoofdlijnen zo geregeld is.
Beide verordeningen kennen een eigen pensioen (voor gewezen wethou
ders van 65 jaar of ouder) en een pensioen voor weduwen en wezen. Deze
pensioenen zijn \irelvaartsvast aile algemene salarisherzieningen
voor het rijkspersoneel worden ook op de pensioenen toegepast. Het
eigen pensioen is in het nieuwe model onveranderd per dienstjaar
van het laatstgenoten salaris, met een maximum van twintig dienstja
ren. Het weduwenpensioen is thans 2,2?c per dienstjaar (ook met een
maximum van 20 jaren), in het nieuwe concept is dat 2,5^. Het pen
sioen voor wezen zou 0,5per dienstjaar kunnen worden, wat nu voor
het eerste kind 1/5 en voor de volgende 2/5 deel van het weduwenpen
sioen is. Op al deze pensioenen wordt - net als voor het rijks- en
gemeentepersoneel geldt - een bepaald del van de uitkeringen inge-
volge de AOW, AWW, enz. ingehouden, oplopende (bij het maximumpen-
sioen) tôt ten hoogste 80i van die uitkering.