Agendapunt 11
Voorstel 71/51
S t i e n s, 20 april 1971.
Onderwerps
opcenten personele belas-
ting en grondbelasting.
Aan
de gemeenteraad.
Met ingang van 30 december 1970 is in werking getreden de wet van 24 de-
cember 1970 tot wijziging van de bepalingen inzake gemeentelijke en pro
vinciate betastingen (Stbl. 29 december 1970, no. 608).
Deze wet, ook wet aangekondigd als de wet tot verruiming van het plaatse-
lijk betastinggebied, kan worden beschouwd als het sluitstuk van de Finan-
cife'le Verhoudingswet tussen het rijk en de gemeenten en heeft ten doel de
gemeenten o.a. door middel van een betasting terzake van onroerend goed
een zgn. "vrije zoom" in de algemene middelen te verschaffen.
Het zal echter niet mogelijk zijn op korte termijn over te gaan tot het
vaststellen van de verordeningen terzake van de onroerendgoedbelastingen,
omdat de daarvoor in de wet voorgeschreven uitvoeringsmaatregelen nog
niet zijn verschenen.
In verband hiermede zijn een aantal overgangsmaatregelen getroffen om de
gemeenten op korte termijn toch een zekere verruiming van de middelen te
verlenen.
Ingevolge artikel VI van de betreffende wet vervallen met ingang van 1 ju-
ni 1971 de verordeningen betreffende de heffing van gemeentelijke opcenten
op de hoofdsom van de personele belasting, welke vdor 30 december zijn
vastgesteld. Vcor het wegvallen van deze inkomsten ontvangen de gemeenten
per 1 januari 1971 een compensatie door middel van een verhoging van het
schaalbedrag per inwoner van de algemene uitkering uit het gemeentefonds.
Deze extra uitkering is tevens bedoeld als compensatie voor het wegvallen
van de zgn. belastinguiikering en van de gemeentelijke opcenten op de
grondbelasting. Opgemerkt wordt, dat onze gemeente niet voor een belas
tingui tkering uit het gemeentefonds in aanmerking kwam.
Zolang het nog niet mogelijk is de belasting terzake van onroerend goed
in te voeren zouden uit de vorenstaande maatregelen geen inkomstenverho-
gingen voor de gemeenten voortvloeien.
Op grond van de overgangsbepalingen kan daarom, zolang niet een onroerend-
goedbelasting wordt geheven, opnieuw een verordening op de heffing van ge-
meentelijke opcenten worden vastgesteld. Hierdoor vindt een zekere ver
ruiming van de financiSle middelen plaats, zonder dat de druk op de con-
tribuabelen zwaarder wordt dan voorheen het geval was. De nieuwe opcenten-
heffing kan plaats vinden zowel voor de personele belasting als voor de
grondbelasting.
Bl^-jkens de circulaire van de minister van binnenlandse zaken van 22 janu
ari 1971, waarbij de gemeentebesturen met de in werking treding van de wet
van 24 december 1970 in kennis worden gesteld, brengt de "schoonmaakrege—
ling" voor de oude opcenten geen wijziging in de bij de toekenning van
aanvullende bijdragen uit het gemeentefonds gehanteerde normen inzake het
peil van de gemeentelijke belastingen voor het jaar 1971. Hieruit volgt
o.m.dat voor aanvullende-bijdrage gemeenten de minimum-norm van gemid-
deld 250 opcenten op de personele belasting gehandhaafd blijft.
Kort gezegd betekent dit, dat onze gemeente verplicht is tot het heffen
van nieuwe opcenten over te gaan.