- s -
Hij vindt het daarom zeer gevaarlijk af te gaan op één instantie die maar een deel van
het geheel kan overzien. De behandeling van de landbouwkundige aspekten vindt hij in
dit rapport zeer waardevol. Het Landbouwsohap is echter van mening dat bij de uitvoe
ring van plan D ongeveer 160 arbeidsplaatsen in de landbouw en 320 in andere sektoren
worden gecreerd. Bij deze berekening gaat het Landbouwschap uit van 1 arbeidsplaats op
17.5 ho a. en vermenigvuldigd de uitkomst met 2 voor de overige sektoren. Zijn fraktie
vraagt zich echter af of deze faktoren wel juist zijn, gezien de bedrijfsvergroting en
de steeds toenemende mechanisatie. Als voorbeeld noemt de heer Dam dat in het norrde—
lijk kleigebied voor de akkerbouw in het jaar 1968/1969 gold een gemiddelde bedrijfo-
grootte van 43 h.a. met 2.9 arbeidsplaats. In het jaar 1971/72 vias de gemiddelde
bedrijfsgrootte p2 h. a. en 2.1 arbeidsplaatsen. Dit is in drie jaar een vermindering
met 33/ van het aantal arbeidsplaatsen. Als deze trend doorzet zullen bij de uitvoering
van plar D aanzienlijîc minder arbeidsplaatsen ontstaan dan het Landbouwschap aangeeft.
De falctor 2 die men toepast voor de andere sektoren kan men misschien gebruiken bij een
geheel nieuwe samenleving maar toepassing op de uitbreiding van de agrarische selctor
is niet juist, temeer omdat er waar schijnlijk een stille reserve aanwezig is door de
ontvolking van dit gobied in de laatste jaren.
Het aantal gescho,tte nieuwe arbeidsplaatsen acht zijn fraktie dan 00k veel te hoog.
In dit rapport wordt echter wel duidelijlc het streekbelang aangetoond, van plan D0 Maar
over de kosten die dit belang met zich meebrengt is niets bekend. Het zou wel eens
mogelijlc zijn om met hetzelfde geld meer en meor gedifferentieerde arbeidsplaatsen te
creëren die een veelzijdiger bestaansbron zijn dan alleen de landbouw kan bewerlcstelli—
gen. Dit, gezien het gegeven dat in Priesland in het jaar 1977 ongeveer 7-000 raensen
zonder werk zullen zijn. lien dient te bedenken dat aile meerlcosten boven verhoging van
de bestaande zeedijk tôt delta hoogte niet door Rijkswaterstaat zullen worden voldaan.
Andere ministeries bijv. Sociable Zalcen zullen moeten bijbetalen, als gekozen wordt voor
een duurder plan. Het Landbouwschap en de kommissie Mazure doen berekeningen met de
door de provincie aan de zeewerende waterschappen verstrekte zeer globale gegevens die
door de waterschappen zijn opgevraagd om een indrulc te verkrijgen van de kosten voor
het ontwiklcelen van de plannen als deze opgedragen worden aan architektenbureaus.
Deze kostenopgaven worden nu voor een geheel ander doel gebruikt. Bovendien dateren
zij van 1971. De prijsverhoging van de afgelopen jaren is niet verrekend. De dijktracées
zijn in détails 00k nog veranderd. Dit geeft 00k een geheel ander beeld v.an de kosten.
Elle gebruik von de gepubliceerde cijfers moet worden ontraden. De provincie maakt op
het ogenblik een preciese kostenberekening die in een rapport over de indijking zullen
worden vermeld.
Het Landbouwschap meent met Mazure dat de verhouding tussen grondprijs per h. a., en de
indijkingskosten per h.a. van plan D economisch niet verantwoord is 8.000,20.000,-
hij merlct echter op dat door prijsstijging van gronden een verhouding 16.000,20.000
is ontstaan en dat nu de verhouding wel veranderd zou zijn. Het Landbouwschap vergeet
nu echter dat de indijlcingskosten 00k zijn gestegen.
Het Landbouwschap telt bij kosten van uitvoering van de plannen A, B C nog een gekapitaln •-
seerd bedrag van 15 miljoen gulden op en baseert dit op het feit dat bij A en BC als
er geen onderhoud wordt gepleegd het voorland aan de zee wordt prijs gegeven en zal
vsrdwijnen. Deze visie is geheel in strijd met wat op blz. 12 van hetzelfde rapport wordt
gezegd. Daar staat "bij uitvoering van plan D is het voorland wel kleiner maar zal met
het cerstrijken van de jaren groter en hoger worden" door de op deze kust gerichte zand--
en slibstromen. Het Landbouwschap meent 00k dat bij uitvoering van plan BC een kleine,
bij overstroming gevaerlijke kustpolder zou ontstaan daar de bewoners door het sneDe
vollopen van deze polder geen tijd zouden liebban te ontkomen. Elders in het rapport
vermeldt het Landbouwschap echter dat de grond in dit gebied reeds volledig geintre-
geerd is in de bestaande bedrijven. Het bouwen van boerderijen is dus niet noodzakelijk
en daarmee vervalt dit argument tegen de uitvoering van plan BC.
Op 2100 h. a., kan enorm veel voedsel worden geproduceerd maar men moet niet de illusie
hebben dat hiermee de wereldvoedselsituatie kan worden verbeterd. Ook is het niet
juist te veronderstellen dat dit voedsel geconsumeerd zou worden door honderden mensen
in de der&e wereld. Bepalend voor honger is het wel of niet bezitten van geld om voed
sel te kopen en niet de aanwezigheid van voedsel. De enorme voedseloverschotten van
onze maatschappij gaan ook niet naar de derde wereld. Het Landbouirscuap h ad er /olgens
de heer Dam beter aan gedaan zich te beperlcen tôt de eigen materie, het andere^ doet het
rapport geen goed. Resumerende lijlct het zijn fraktie verstsndig te wachten met iiet c o