d. vacatie- en presentiegeldeni
e. kindertoelage of bijslag»
f. gratificatiesj
g. vergoedingen voor studiekostenj
h. uitkeringen bij bijzondere gelegenheden of bijzondere omstandigheden die be
trekking hebben op het gezinslids
i. tantièmes»11
Artikel X
Artikel F 21 wordt gelezen als volgt:
"1. De ambtenaar, die in contact staat of kort geleden gestaan heeft met een persoon,
die een ziekte heeft, waarvoor ingevolge het krachtens de Wet bestrijding infec-
tieziekten en opsporing ziekte-oorzaken bepaalde een nominatieve aangifteplicht
geldt, raag zijn betrekking niet vervullen en heeft geen toegang tôt de dienstge-
bouwen, -lokalen en -terreinen voor zolang de hoofdinspecteur of de inspecteur
van het staatstoezicht op de volksgezondheid niet heeft verklaard, dat hij het
gevaar voor overbrenging van een infectieziekteof het gevaar dat hij verdacht
moet worden te lijden aan zodanige ziekte, geweken acht»
2. De ambtenaar, die verkeert in de in het vorige lid omschreven situatie, is ver—
plicht daarvan ten spoedigste kennis te geven aan burgemeester en wethouders.
Hij is gehouden zich te gedragen naar de door of vanwege burgemeester en wet
houders gegeven aanwijzingen, iiraaronder die met betrekking tôt het ondergaan
van een geneeskundig onderzoek.
3. De ambtenaar geniet over de tijd, gedurende welke het hem overeenkomstig het
bepaalde in dit artikel verboden is zijn betrekking te vervullen, zijn volle-
dige bezoldiging."
Artikel XI
In artikel H 9, lid 3, wordt de tweede alinéa geschrapt.
Daarvoor in de plaats komt een nieuw lid 4 luidende als volgt:
"4. De raad kan, in afwijking van het bepaalde in het vorige lid, op voorstel van
burgemeester en wethouders een regeling treffen waarbij aan de gewezen ambte
naar een uitlcering wordt toegekend, die naar het oordeel van de raad met het
oog op de omstandigheden redelijk is te achten. Deze uitlcering mag alleen dan
minder bedragen dan de uitkering bedoeld in het vorige lid,. indien het ontslag
in overwegende mate aan eigen schuld of toedoen van de ambtenaar is te wijten,
en mag niet tôt een lagere uitkering leiden dan die welke hij krachtens de uit-
keringsverordening zou hebben genoten, indien die verordering op hem van toe~
passing zou zijn geweest. Het bepaalde in artikel 1onder b, tweede gedeelte
van de volzin, in de Uitkeringsverordening vindt in dit geval geen toepassing»
Artikel XII
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 1977»