Bovendien vragen wij ons af in hoeverre er verschil is tussen een meer geisoleerde
ligging en het recht op vrij uitzicht, waarop volgens de vaste Kroonjurisprudentie
geen beroep kan worden gedaan.
Naar ons oordeel doelt het beschikkende orgaan met meer geisoleerde ligging op
het vrije uitzicht van het perceel 2169.
Gelet op de genoemde vaste Kroonjurisprudentie zijn wij van oordeel, dat het kollege
van Gedeputeerde Staten op oneigenlijke gronden-tôt deze beschikking is gekomen.
Gelet hierop en mede gelet op het gemeentelijke belang deze plaats voor woningbouw
te kunnen bestemmen - van aile aangegeven plaatsen menen wij dat deze het beste
in het dorpsbeeld past - lijkt het ons gerechtvaardigd hiertegen beroep aan te
t ek 0n0ri
Ook de beslissipg om de goedkeuring aan het agrarisch bouwperceel op het perceel 219
te onthouden kunnen wij niet onderschrijven.
Het gemelde kollege is de mening toegedaan, dat een toegespitste agrarische bestem-
ming voor dit bebouwingsvlak op zijn plaats is.
Afgezien van het feit dat wat dit betreft een strijdigheid valt te konstateren met
de door het kollege van Gedeputeerde Staten gegeven motivering aangaande het^ niet
bebouwen van het perceel 2158 zijn wij van oordeel, dat de heer Mud zijn aktiviteiten
ter plaatse niet verder moet uitbreiden.
Om deze reden is. dan ook aan dit bedrijf een "gewoon" agrarisch bouwperceel toege-
kend, inplaats van een bijzonder.
Hierdoor wordt duidelijk aangegeven dat een uitbreiding van deze aktiviteit met
wordt gewenst.
Weliswaar wordt dit bedrijf hierdoor onder het overgangsrecht gebracht, maar aange
zien dit geen belemmeringen met zich meebrengt voor de huidige bedrijfsvoering
van de heer Mud, zien wij geen enkele aanleiding de bestemming van dit bouwperceel
te wijzigen.
Te meer, omdat door dit te wijzigen in een bijzonder agrarisch bouwperceel de weg
wordt geopend naar meer aktiviteiten, dan mogelijk is onder het overgangsrecht.
Wij zijn van mening, dat het kollege van Gedeputeerde Staten in haar beslissing
ten aanzien van dit bouwperceel volledig is voorbijgelopen aan het gemeentelijk
beleid, zoals dit met name in het kader van het bestemmingsplan voor het buitenge
bied reeds jaren wordt gevoerd (in dit plan worden bepaalde gebieden aangegeven,
waaronder het dorp Finkum, waar in principe geen mesterijen kunnen worden opgericht)
Naar onze mening, had het kollege van Gedeputeerde Staten bij een zorgvuldiger
afweging dan ook niet tôt deze beslissing kunnen komen.
Gelet op het hiervoor gestelde menen wijdat een beroep tegen de door Gedeputeerde
Staten genomen beschikking op zijn plaats is.
Wij mogen u derhalve voorstellen met deze mening in te stemmen en ons te machtigen
namens u dit beroep in te stellen bij de afdeling Geschillen van Bestuur bij de Raad
van State te Den Haag.
Burgemeester en wethouders van Leeuwarderadeel
de secretaris, de burgemeester,
J.P.v.d.Kooi
P, Soepboer, l.b.