Ad artikel 3.
Het aantal kooplieden cat een plaats op de markt moet innemen behoort dusdanig te zijn,
dat er enerzijds een gezonde concurrence bestaat en dat anderzijds de kooplieden een re^
delijke omzet op de markt kunnen behalen. Uit dien hoofde zullen burgemeester en wethou-
ders het totaal aantal op de markt toe te laten kooplieden aan een maximum moeten binden;
dit maximum behoort te worden vastgesteld in overleg met de instanties welke de belangen
van de ambulante handel behartigen, waarbij uiteraard ook de belangen van de burgerij niet
uit het oog mogen worden verloren.
Teneinde voorts de orde op de markt te waarborgen, dient de mogelijkheid te worden ge-
schapen dat voor het verhandelen van bepaalde artikelen of voor het handel drijven op een
andere wijze dan de traditionele met gebruikmaking van marktkramen, afzonderlijke gedeel-
ten van het marktterrein worden aangewezen.
Het tweede lid van dit artikel schept de mogelijkheid een beperkt aantal kooplieden voor aile
of voor een aantal branches toe te laten. Op deze wijze kan bereikt worden, dat op de markt
een zo groot mogelijke verscheidenheid aan branches aanwezig is en kan voorkomen wor
den, dat teveel kooplieden van één artikelengroep op de markt optreden.
In de tekst van de verordening is met opzet niet het woord "branche" gebruikt. Op gesaneer-
de markten komt het immers dikwijls voor dat kooplieden slechts bepaalde artikelen uit een
branche verkopen, terwijl andere kooplieden, ingeschreven voor dezelfde branche, doch
met een ander assortiment, op een bepaald moment eveneens overgaan tôt verkoop van
de reeds door eerstgenoemden aangeboden artikelen; daarbij beroepen de laatsten zich
dan op de branche waarvoor zij staan ingeschreven.
Door nu van artikelengroep te spreken worden burgemeester en wethouders in staat gesteld
tôt een duidelijke afbakening van het door elke koopman te voeren assortiment.
Ten aanzien van de sanering van markten zij overigens met nadruk gesteld dat het C.O.M.
na rijp beraad en aan de hand van ervaringen uit de praktijk, heeft gemeend dat de grens
voor het al dan niet saneren van een markt dient te worden gelegd bij ongeveer 60 stand-
plaatshouders. Onder die grens is het in het belang van de verscheidenheid aan assortiment
niet verstandig om de markt vrij te laten, boven de grens van 60 standplaatshouders wordt
een gesaneerde markt niet meer werkeiijk verantwoord geacht.
Het bepaalde in het derde lid maakt het mogelijk een koopman een grotere plaats toe te wij-
zen dan de ruimte, welke door één enkele kraam wordt ingenomen.
Ad artikel 5.
Ter verkrijging van de nodige uniformiteit op een warenmarkt is het gewenst het plaatsen
van marktkramen aan een vergunning te binden. Veelal zal de marktkramenexploitatie in
handen van een particulière firma worden gegeven. In dat geval kan men zowel denken aan
het stellen van voorwaarden in de vergunning, als aan het aangaan van een privaatrechtelij-
ke overeenkomst tussen gemeente en kramenexploitant, waaraan in de af te geven vergun
ning wordt gerefereerd.
Ad artikel 6.
Mede met het oog op de veiligheid van de kooplieden en van het publiek is het gewenst,
dat voor de stroomlevering en voor het aanbrengen van de verlichtingsarmaturen een terza-
ke bevoegde instantie of een erkende firma wordt aangewezen.
Ad artikel 8.
Deze verordening gaat ervan uit, dat in principe aile plaatsen op een warenmarkt periodiek
a s vaste plaatsen worden toegewezen, zulks met uitzondering van standwerkersplaatsen.
Ad artikel 9.
Het toewijzen van een standplaats is in feite het verlenen van een vergunning tôt het inne-
06n standplaats- °P aclvies van de Veremging van Nederlandse Gemeenten
(V.N.G.) is besioten dit ook formeel in de verordening te verwoorden.
Mede om die reden is de term standplaatshouder grotendeels vervangen door vergunning-
13