waarop het ontslag ingaat, recht op een uitkering waarvan de duur
wordt vastgesteld:
avoor de belanghebbende die in de periode van 12 maanden onmid-
dellijk voorafgaande aan het ontslag in ten minste 26 weken als
werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet werkzaam
is geweest, ingevolge artikel 5;
b.voor de belanghebbende die een diensttijd heeft van ten minste
drie jaar onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, ingevolge
artikel 5, dan wel - wanneer het geeft - ingevolge artikel 6,
tweede lid, daartoe aanleiding geeft - ingevolge artikel 6, tweede
lid en, indien van toepassing artikel 6, vierde lid.
2. Indien het ontslag ingaat binnen 12 maanden na afloop van perioden
waarin de belanghebbende ten gevolge van arbeidsongeschiktheid
verhinderd was werkzaamheden te verrichten of werkzaamheden heeft
verricht als bedoeld in artikel 8 van de Werkloosheidswet en hij de
hoedanigheid van werknemer heeft herkregen, wordt de in het eerste
lid, onder a, bedoelde periode van 12 maanden verlengd met de duur
van de perioden van de bedoelde verhindering
3. De in een week verrichte werkzaamheden worden slechts in aanmerking
genomen, voor zover zij betrekking hebben op de dienstbetrekking
waaruit de belanghebbende is ontslagen en op een of meer
dienstbetrekkingen waarvoor eerstgenoemde dienstbetrekking in de
plaats is gekomen en voor zover deze niet reeds eerder in aanmer
king zijn genomen voor een recht op uitkering.
4. Met weken, bedoeld in de voorgaande leden, worden gelijkgesteld
weken, waarover de belanghebbende zonder te werken loon heeft
ontvangen
5. De regels die gesteld zijn krachtens artikel 17, vierde en vijfde
lid, van de Werkloosheidswet, zijn van overeenkomstige toepassing.
6. In bijzondere gevallen kunnen burgemeester en wethouders bepalen
dat, wanneer niet aan de verplichting bedoeld in artikel 19, tweede
of derde lid, is voldaan, het recht op uitkering ingaat met de dag
waarop de inschrijving bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie van
zijn woonplaats heeft plaatsgehad.
7. Geen recht op uitkering bestaat:
a. indien de belanghebbende ter zake van het ontslag recht heeft
op pensioen;
b. indien de belanghebbende op de dag van het ontslag de leeftijd
van 65 jaar heeft bereikt;
c. indien het ontslag aan eigen schuld of toedoen is te wijten;
d. indien het ontslag naar het oordeel van burgemeester en wet
houders geacht moet worden niet te leiden tot onvrijwillige
werkloosheid;
e. voor de belanghebbende, die de leeftijd van 55 jaar nog niet
heeft bereikt, aan wie schriftelijk is medegedeeld, dat hem
eervol ontslag zal worden verleend en die na die mededeling een
hem aangeboden betrekking, welke mede in verband met zijn
persoonlijkheid en zijn omstandigheden voor hem passend is te
achten, heeft geweigerd te aanvaarden
8. Burgemeester en wethouders beslissen over de toekenning van
uitkering op schriftelijke aanvraag door de belanghebbende. De
stukken die burgemeester en wethouders nodig achten voor de
behandeling van de aanvraag dienen door of vanwege de belangheb-