HOOFDSTUK II - AFVALSTOFFENHEFFING
Artikel 3
Aard der heffing
Onder de naam "Afvalstoffenheffing" wordt een belasting geheven als bedoeld
in artikel 61 a. I van de Wet Algemene Bepalingen Milieuhygiene
Artikel 4
Belastingplicht
1. Belastingplichtig voor de afvalstoffenheffing is degene, die naar omstan
digheden beoordeeld al dan niet krachtens een zakelijk of persoonlijk
recht feitelijk gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan de ge-
meente verplicht is tot de in artikel 3, eerste lid, van de Afvalstoffen
wet bedoelde dienstverlening.
2. Gebruik door leden van een huishouding wordt aangemerkt als gebruik door
het hoofd van die huishouding. Voor de toepassing van dit artikel wordt
een samenwoning als bedoeld in artikel 1, eerste lid, letter d, van het
Besluit bevolkingsboekhouding met een huishouding, gelijkgesteld.
Artikel 5
Maatstaf van heffing en tarief
1. De belasting bedraagt per belastingjaar
a. voor elk perceel, bewoond door niet meer dan een persoon 291,
b. voor elk perceel, bewoond door meer dan een persoon f 361,
2. Voor de vaststelling van het aantal personen, als bedoeld in het eerste
lid, is de situatie op 1 januari van het belastingjaar voor het gehele
betreffende belastingjaar maatgevend, met dien verstande dat ingeval de
belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, de situatie
bij de aanvang van de belastingplicht maatgevend is voor het resterende
tijdvak in het betreffende belastingjaar.
Artikel 6
Tijdstip van het ontstaan van de belastingschuld. Wijze van heffen
1. De belastingschuld ontstaat bij de aanvang van het belastingjaar, of,
indien het gebruik van een perceel in de loop van het belastingjaar aan
vangt, bij de aanvang van dat gebruik.
2. De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.
Artikel 7
Tijdstip van betaling
De belastingaanslagen zijn invorderbaar in twee termijnen welke vervallen
respektievelijk een en drie maanden na dagtekening van het aanslagbiljet.
HOOFDSTUK III
Aard van de heffing/belastbaar feit
Artikel 8
1. Onder de naam "reinigingsrechten" worden rechten geheven voor het genot
van door of vanwege de gemeente verstrekte diensten en voor het gebruik
van bezittingen, werken of inrichtingen als omschreven in het tweede lid