3
Hoofdstuk 2
Brandveilig gebruik
Paraeraaf 1
Vergunning
Artikel 2.1.1
Vergunning gebruik inrichting
1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemees-
ter en wethouders een inrichting in gebruik te bebben of te houden, waarin:
a. meer dan vijftig personen tegelijk aanwezig zullen zijn;
b. bedrijfsmatig de in artikel 2.2.2 bedoelde stoffen zullen worden
opgeslagen;
c. aan meer dan tien personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging
nachtverblijf zal worden verschaft;
d. aan personen in het kader van de Wet op de bejaardenoorden huisvesting
zal worden verschaft;
e. aan meer dan tien personen jonger dan twaalf jaar, of aan meer dan tien
lichamelijk en/of geestelijk gehandicapte personen dagverblijf zal worden
verschaft.
2. Burgemeester en wethouders kunnen aan de vergunning voorschriften
verbinden in het belang van het voorkomen, beperken en bestrijden van
brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van
ongevallen bij brand.
3. Indien het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op
grond van een verandering van de inzichten en/of verandering van de
omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van
de vergunning, kunnen burgemeester en wethouders aan de vergunning nieuwe
voorschriften verbinden en gestelde voorschriften wijzigen of intrekken.
Artikel 2.1.2 Weigeren vergunning
Een vergunning moet worden geweigerd indien de in de aanvraag vermelde
wijze van gebruik van de inrichting in relatie tot de beoogde gebruiks-
functie niet geacht kan worden een brandveilig gebruik te zijn en door het
stellen van voorschriften geen voldoende brandveilig gebruik kan worden
bereikt.
Artikel 2.1.3 Intrekken vergunning
1. Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning intrekken indien:
a. blijkt, dat zij de vergunning ten gevolge van onjuiste of onvolledige
gegevens hebben verleend;
b. blijkt dat de houder van de vergunning niet heeft voldaan aan een
voorschrift van de vergunning;
c. van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen 26 weken na het
onherroepelijk worden van de vergunning; dan wel de datum of periode waarop
of waarin een activiteit is voorzien waarvoor de vergunning is verleend, is
verstreken zonder dat bedoelde activiteit heeft plaatsgevonden;
d. van de vergunning gedurende een periode van 26 weken of langer geen
gebruik is gemaakt;
e. het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van
een verandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden
gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning,
en het niet mogelijk blijkt door het stellen of wijzigen van voorschriften