4
dat belang voldoende te beschermen.
Artlkel 2.1.4
Verplicht aanwezige bescheiden
In de inrichting waar de activiteiten plaatsvinden waarop de vergunning
betrekking heeft moet de vergunning aanwezig zijn, en moet op verzoek van
degene die is belast met de zorg voor de naleving van deze verordening, ter
inzage worden gegeven.
1. Het is verboden een inrichting te gebruiken, indien de wijze van gebruik
van de inrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kan
worden een brandveilig gebruik te zijn.
2. Het is verboden een inrichting te gebruiken in strijd met de gebruiksei-
sen zoals die per onderwerp vermeld staan in de van overeenkomstige
toepassing zijnde bijlage 3 bij de bouwverordening.
3. Onverminderd het gestelde in het tweede lid, is het verboden een
inrichting niet zijnde een woonschip, uitgezonderd een woonschip waarin
sprake is van verminderde zelfredzaamheid van bewoners in combinatie met
permanente aanwezigheid van personeel en begeleiding van bewoners, te
gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals per onderwerp vermeld in de
van overeenkomstige toepassing zijnde bijlage 4 bij de bouwverordening.
4. Burgemeester en wethouders kunnen het vijfde en zesde lid van artikel 3
van bijlage 3, buiten toepassing verklaren.
Artikel 2.2.2 Verbod stoffen aanwezig te hebben
1. Het is verboden stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandvei-
ligheid (Stcrt. 1992, nr. 104)alsmede artikel II van de Regeling tot
wijziging (Stcrt. 1992, nr. 188) in, op of nabij een inrichting aanwezig te
hebben.
2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:
a. het voorhanden hebben voor huishoudelijke en al het andere niet-be-
drijfsmatige gebruik van de in het eerste lid bedoelde stoffen, indien dit
de in bijlage 5 van de bouwverordening aangegeven maximum hoeveelheden niet
overschrij dt
b. het voorhanden hebben van de in het eerste lid bedoelde stoffen in een
inrichting waarvoor een vergunning overeenkomstig artikel 2.1.1 is ver-
leend;
c. de brandstof in een inrichting tot het bewaren, bezigen of afleveren van
vloeibare brandstoffen, dat voldoet aan de eisen gesteld bij of krachtens
de Verordening opslag gas-, huisbrand- en stookolie;
d. de brandstof in het reservoir bij een verbrandingsmotor
e. de brandstof in een verlichtings-een verwarmings- of een ander warmte-
ontwikkelend toestel.
3. Bij het bepalen van de hoeveelheden als bedoeld in het tweede lid,
onder a, worden de inhoudsmaten van vaatwerk dat gedeeltelijk is gevuld met
een vloeistof als bedoeld in dat lid volledig meegerekend.
Paragraaf 2
Het voorkomen van brand en het beperken van brand
en brandgevaar
Artikel 2.2.1
Gebruikseisen voor inrichtingen