Artikel 2 Vergunningplicht
Het is verboden, zonder vergunning van het college van burgemeester en
wethouders, een kinderdagverblijf open te stellen of te houden.
Artikel 3 Aanvraag om vergunning
Een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2 moet worden
ingediend bij het college van burgemeester en wethouders
Artikel 4 Weigering en vriistelling
1. Het college van burgemeester en wethouders kan de vergunning weigeren
indien niet wordt voldaan aan de in of krachtens hoofdstuk twee van
deze verordening gestelde algemene of nadere regels
2. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd, onder door hem
vast te stellen voorschriften, van de in het eerste lid bedoelde
algemene of nadere regels vrijstelling te verlenen.
Artikel 5 Voorbereiding
1. Ter voorbereiding van de beslissing op de aanvraag wordt gehandeld
overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht
2. Een ieder kan zijn zienswijze over de aanvraag naar voren brengen.
Artikel 6 Aanhouding
Het college van burgemeester en wethouders houdt de beslissing op de
aanvraag om vergunning of een vrijstelling aan, totdat door hem, overeen
komstig de van toepassing zijnde bepalingen van de Brandbe-veiligingsveror-
dening en de Bouwverordening, een beslissing is genomen.
Artikel 7 Inhoud van de vergunning
In de vergunning wordt, naast het bepaalde in de Algemene wet bestuurs
recht, in ieder geval vermeld:
a. naam van de houder;
b. het soort voorziening;
c. het aantal uren dat de voorziening is geopend;
d. de plaatselijke aanduiding van het perceel dan wel de percelen waarin
de voorzieningen voor kinderopvang zijn gevestigd;
e. de ligging en de oppervlakte van de lokaliteiten, waarin de kinderen
verblijven;
f. het aantal kinderen, naar leeftijd uitgesplitstdat per dagdeel
maximaal aanwezig kan zijn;
g. het maximum aantal groepen;
h. de peildata waarop de onder f en g genoemde aantallen moeten worden
gesteld.
Artikel 8 Duur van de vergunning of vriistelling
1. De vergunning of vrijstelling wordt verleend voor maximaal vier jaar.
2. De vergunning wordt geacht telkens stilzwijgend ongewijzigd voor vier
jaar te worden verlengd, tenzij het college van burgemeester en
wethouders uiterlijk 66n jaar voor de afloop van de termijn de houder
anderszins heeft medegedeeld.
3. De vrijstelling wordt geacht telkens stilzwijgend ongewijzigd voor
66n jaar te worden verlengd, tenzij het college van burgemeester en
wethouders uiterlijk 13 weken voor de afloop van de termijn de houder
anderszins heeft medegedeeld.
2