Bijzonder nabestaandenpensioen
Artikel 13
De bepalingen van deze verordening voor het nabestaandenpensioen zijn van
overeenkomstige toepassing op het bijzonder nabestaandenpensioen, tenzij
uit de desbetreffende bepalingen het tegendeel blijkt.
Tijdelijk pensioen
Artikel 14
De bepalingen van deze verordening voor het nabestaanden- en
wezenpensioen zijn van overeenkomstige toepassing op het tijdelijk
pensioen, tenzij uit de desbetreffende bepalingen het tegendeel blijkt.
Vervanging
Artikel 15
1. Het bepaalde in deze afdeling is niet van overeenkomstige toepassing
ten aanzien van hem die krachtens het gestelde in artikel 51, eerste
lid, van de Gemeentewet tijdelijk met de waarneming van het wethou-
derschap belast is geweest.
2. Voor de berekening van het aantal dienstjaren, zoals bedoeld in deze
afdeling, kan op verzoek van belanghebbende tevens meetellen de periode
waarin hij krachtens het gestelde in artikel 51, eerste lid, van de
Gemeentewet tijdelijk doch gedurende meer dan dertig dagen onafgebroken
met de tijdelijke waarneming van het wethouderschap belast is geweest,
indien het tijdvak van die waarneming zonder onderbreking wordt gevolgd
door een tijdvak, waarin hij anders dan krachtens artikel 96 van de
gemeentewet als wethouder is opgetreden.
3. Het verzoek, bedoeld in het vorige lid, dient binnen dertig dagen na de
datum waarop belanghebbende anders dan krachtens artikel 51, eerste
lid, van de Gemeentewet voor het eerst als wethouder is opgetreden bij
burgemeester en wethouders te worden ingediend.
Hoofdstuk II Het eigen pensioen
Het recht op eigen pensioen
Artikel 16
1. Hij die ophoudt wethouder te zijn heeft, tenzij hij zonder onderbreking
weer alszodanig optreedt, recht op pensioen indien hij op het tijdstip
waarop hij ophoudt wethouder te zijn, de leeftijd van 65 jaar heeft
bereikt
2. Hij die ophoudt wethouder te zijn v66r het bereiken van de leeftijd van
65 jaar, heeft recht op pensioen bij het bereiken van die leeftijd,
tenzij hij op dat tijdstip weer als wethouder in deze gemeente op
treedt
9