3. een pensioen of uitkering toegekend krachtens een wettelijke
regeling van de Nederlandse Antillen of van een vreemde
mogendheid en naar aard en strekking overeenkomend met een
algemeen pensioen als omschreven onder 1 en 2
c. een belanghebbendedegene die recht heeft op een pensioen.
2. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onder het algemeen pensioen
van de belanghebbende die de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, mede
begrepen het algemeen pensioen waarop zijn echtgenoot recht heeft,
tenzij het echtpaar duurzaam gescheiden leeft. Voor de toepassing van
de vorige volzin wordt mede als echtgenoot aangemerkt degene die voor
de toepassing van de Algemene Ouderdomswet als echtgenoot van de
belanghebbende wordt aangemerkt.
3. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een pensioen als bedoeld in
artikel 51, vijfde lid, dan wel enig ander pensioen als bedoeld in
artikel 51, eerste lid, voorzover dit pensioen of gedeelte daarvan is
berekend over tijd v66r 1 januari 1986, in aanmerking genomen.
Voile-wezenpensioen
Artikel 46
Het pensioen waarop twee of meer voile wezen recht hebben wordt, indien het
als een eenheid is toegekend, voor de toepassing van deze paragraaf geacht
aan ieder van genoemde wezen te zijn toegekend tot een bedrag, gelijk aan
dat pensioen, gedeeld door hun aantal.
Inbouwbedrag
Artikel 47
1. Voor een belanghebbende die tevens recht heeft op een algemeen pensioen
wordt het deel daarvan, dat geacht kan worden betrekking te hebben op
een tijd, overeenkomende met de diensttijd waarnaar zijn pensioen is of
geacht wordt te zijn berekend, gerekend deel uit te maken van het
bedrag van zijn pensioen, met dien verstande dat:
a. voorzover diensttijd met 3,5 procent per jaar met pensioen wordt
vergolden, deze diensttijd met 2 wordt vermenigvuldigd;
b. voorzover diensttijd met 0,875 procent per jaar met pensioen wordt
vergolden, deze diensttijd met 0,5 wordt vermenigvuldigd;
c. maximaal een diensttijd van 40 jaar in aanmerking wordt genomen.
Het in de vorige volzin omschreven deel wordt inbouwbedrag genoemd.
2. Op een nabestaandenpensioen, niet zijnde een pensioen als bedoeld in
artikel 25, dat is afgeleid van een pensioen waarop, in verband met het
recht op een pensioen als bedoeld in artikel 9, tiende lid, onder a of
b van de Algemene Ouderdomswet, lid 1 van toepassing was, vindt dat lid
niet eerder van toepassing dan met ingang van de eerste dag van de
maand, volgende op die waarin dat pensioen krachtens het bepaalde in
artikel 65, lid 1, is geeindigd.
3. Het inbouwbedrag overschrijdt niet het bedrag van het algemeen pensi
oen, dat geacht kan worden betrekking te hebben op een tijdvak,
liggende tussen de aanvang en het einde van de diensttijd, waarnaar het
pensioen met inachtneming van lid 1 is of geacht wordt te zijn bere
kend.
23