Paragraaf 2: Specifieke regels voor kindercentra
Artikel 15: Groepsgrootte en aantallen functionarissen
1. De opvang van kinderen vindt in groepen plaats met dien verstande dat
een groep van kinderen:
a. in de leeftijd van 0 tot 1 jaar gelijktijdig ten hoogste 12 kinderen
omvat
b. in de leeftijd van 0 tot 13 jaar gelijktijdig ten hoogste 16 kinderen
omvat, waaronder ten hoogste 8 kinderen van 0 tot 1 jaar;
c. in de leeftijd van 4 tot 13 jaar gelijktijdig ten hoogste 20 kinderen
omvat
2. Tenrainste 66n functionaris wordt ingezet voor de verzorging en opvoe-
ding van gelijktijdig ten hoogste:
a. 4 kinderen in de leeftijd van 0 tot 1 jaar;
b. 5 kinderen in de leeftijd van 1 tot 2 jaar;
c. 6 kinderen in de leeftijd van 2 tot 3 jaar;
d. 8 kinderen in de leeftijd van 3 tot 4 jaar;
e. 10 kinderen in de leeftijd van 4 tot het einde van de basisschool-
leeftijd;
f. het aantal functionarissen bij een gemengde groep wordt bepaald aan
de hand van het gemiddelde, waarbij naar boven kan worden afgerond.
3. In afwijking van lid 2 kan gedurende een beperkte tijd, doch niet meer
dan anderhalf uur, na opening en voor sluiting van het kindercentrum en
in bijzondere omstandigheden 66n functionaris minder ingezet worden, met
dien verstande dat tenminste 66n functionaris wordt ingezet.
4. Indien slechts 66n functionaris ingezet wordt ingevolge lid 2 of 3,
wordt naast deze functionaris tenminste 66n volwassene ingezet ter on-
dersteuning van die functionaris.
Artikel 16: Verblijfsruimte kindercentra
1. Per groep is een ruimte beschikbaar die per kind drie vierkante meter
netto speel-/werkoppervlak bevat, bepaald overeenkomstig NEN 2580.
2. Er is buitenspeelruimte beschikbaar, waarvan de oppervlakte minimaal
vier vierkante meter per spelend kind bedraagt, bepaald overeenkomstig
NEN 2580.
3. Kinderen tot 1,5 jaar beschikken over slaapgelegenheid in een aparte
ruimte en kinderen ouder dan 1,5 jaar beschikken over slaapgelegenheid
in een rustige af te scheiden ruimte
Artikel 17: Voorkoming verspreiding infectieziekten
1. Het is aan de houder, dan wel aan degene die met de dagelijkse leiding
is belast, verboden:
a. enig persoon tot het kindercentrum of tot enige daarmee in verbinding
staande localiteit toe te laten of daarin te vertoeven, wanneer, vol-
gens of vanwege de directeur van de GGD, daarmee het gevaar van over-
brenging van een infectieziektezoals genoemd in de Wet bestrijding
infectieziekten en opsporing ziekte-oorzaken, aanwezig is;
b. enig persoon tot het kindercentrum of tot enige daarmee in verbinding
staande localiteit toe te laten of daarin zelf te vertoeven, wanneer
hij redelijkerwijs kan vermoeden dat daarmee het gevaar van overbren-
ging van een infectieziekte, zoals genoemd in de onder a. vermelde
wet, aanwezig is.
6