vangt zijn de rechten verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeel-
ten van de voor dat jaar verschuldigde rechten, na de aanvang
van de belastingplicht, nog voile kalendermaanden overblijven.
3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar ein-
digt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde ge-
deelten van de voor dat jaar verschuldigde rechten als er in dat
jaar, na het einde van de belastingplicht, nog voile kalender
maanden overblijven, tenzij het bedrag van de ontheffing minder
bedraagt dan f. 20,--.
4. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de be-
lastingplichtige binnen de gemeente verhuist.
5. Belastingbijdragen van minder dan f. 20,-- worden niet geheven.
Artikel 16 Terni.in van betalinq
De aanslagen moeten worden betaald in vier gelijk termijnen waarvan de
eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die
in de dagtekening van de aanslagbiljet is vermeld en elk van de vol-
gende termijnen telkens twee maanden later.
HOOFDSTUK IV ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 17 Machtiaina tot overdracht van bevoeadheden
1. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd tot het
verlenen van schriftelijke toestemming met betrekking tot het
verdagen van de uitspraak op het bezwaarschrift voor ten hoogste
een jaar.
2. Het college van burgemeester en wethouders kan een of meer
gemeenteambtenaren aanwijzen, die in zijn plaats treden met
betrekking tot de uitvoering van enige wettelijke bepaling
betreffende de heffing en de invordering van de reinigingshef-
fingen.
Artikel 18 Verzendina van aanslagen
Het college van burgemeester en wethouders kan bepalen dat voor de
toezending of uitreiking van aanslagbiljetten, ingevolge artikel 8,
eerste lid, van de Invorderingswet 1990 (Stb.221) voor de betrokken in
artikel 212, tweede lid, van de Gemeentewet _Stb.l994, 762) bedoelde
ambtenaar een andere gemeenteambtenaar in de plaats treedt.
Artikel 19 Nakomina van verplichtinaen
De verplichtingen bedoeld in de artikelen 47,49 en 50 van de Algemene
wet inzake rijksbelastingen (Stb. 1959, 301) en in de artikelen 58 en
60 van de Invorderingswet 1990, dan wel bedoeld of van toepassing
verklaard in algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 246a van
de Gemeentewet, gelden mede jegens de door het college van burgemees
ter en wethouders aangewezen ambtenaren van de gemeenmtelijke belas-
tingen.