De zaak "Naaldwijk" verdient in dit verband een nadere beschouwing.
De rechtbankpresident in Den Haag keurde in 1996 het coffeeshopbeleid van de gemeente
Naaldwijk af en vemietigde een besluit van de burgemeester. Die had een exploitatiever-
gunning voor een coffeeshop in het dorp geweigerd. De gemeente Naaldwijk voert een
zogenaamd nuloptie-beleid. Aan dit beleid lagen een viertal argumenten ten grondslag,
t.w.:
1. het voorkomen van een aanzuigende werking, vooral nu er een geringe lokale vraag
naar soft-drugs is;
2. de aanzuigende werking zal des te sterker zijn, omdat ook in de nabijgelegen gemeen-
ten een nuloptie-beleid wordt gevoerd;
3. een coffeeshop past niet bij het eigen karakter van de gemeente en stuit bij veel
inwoners op belangrijke bezwaren;
4. jongeren dient niet de directe gelegenheid te worden geboden om met soft-drugs in
aanraking te komen.
De president van de Haagse Rechtbank oordeelde dat een exploitatievergunning alleen
geweigerd kan worden bij verstoring van het woon- of leefklimaat of de openbare orde.
Naaldwijk mocht het nuloptie-beleid wel als uitgangspunt nemen, maar moest in ieder
concreet geval nagaan of er wel sprake zou zijn van genoemde verstoringen. Dat was niet
gebeurd en bovendien oordeelde de president van de Haagse rechtbank dat het nuloptie-
beleid zelf ook niet voldoende was gemotiveerd met argumenten die betrekking hadden op
zaken als verstoring van openbare orde en woon- of leefklimaat.
De burgemeester ging in beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak en vroeg tevens een
voorlopige voorziening bij haar voorzitter. De voorzitter was een stuk soepeler voor de
gemeente. Hij had in het geheel geen problemen met het nuloptie-beleid. De APV van
Naaldwijk liet ruimte voor een dergelijk beleid. Ook vond de voorzitter het niet nodig dat
in ieder concreet geval werd nagegaan of er feite-lijk wel een aantasting van het leefkli
maat dan wel de openbare orde dreigde.
De voorzitter bepaalde dat de coffeeshop tot de uitspraak van de Afdeling in de bodempro-
cedure gesloten moest blijven.
Op 22 mei 1997 volgde de uitspraak van de Afdeling in de bodemprocedure in de zaak
Naaldwijk. De Afdeling vemietigde de uitspraak van de rechtbankpresident, waarbij de
coffeeshophouder in het gelijk werd gesteld en verklaarde het bij de rechtbank ingestelde
beroep van de coffeeshophouder alsnog ongegrond.
Gelet op de zaak Naaldwijk lijkt het haalbaar de nuloptie te hanteren, indien er een
initiatief voor de vestiging van een coffeeshop wordt genomen.
Tot slot nog een uitspraak van de Hoge Raad van 15 oktober 1996, waarin de gemeentelij-
ke invloed op het vervolgingsbeleid inzake coffeeshops wordt bevestigd.
In de gemeente Kampen ging een exploitant van een coffeeshop in hoger beroep tegen de
uitspraak van het gerechtshof in Amhem. De exploitant was veroordeeld wegens het in
bezit hebben van verdovende middelen. Hij voelde zich gediscrimineerd, omdat elders in
Nederland wel een gedoogsituatie bestaat, maar in Kampen niet. Vijf jaar eerder was de
exploitant door de politie al gewaarschuwd dat handel in softdrugs niet zou worden
gedoogd.
14