Verordening onroerende-zaakbelastingen 2001 gemeente Leeuwarderadeel
kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende
krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
Artikel 2 Belastingobiect
Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet
waardering onroerende zaken.
Artikel 3 Maatstaf en heffing
1De heffmgsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende
zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het tijdvak waarbinnen het in artikel 1
bedoelde kalenderjaar valt.
2. Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van
hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffmgsmaatstaf van die
onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de
artikelen 17, 18, 19, eerste lid en tweede lid, onderdelen b en c, 20, tweede lid, en 22, derde lid,
van de Wet waardering onroerende zaken.
Artikel 4 Vriistellingen
1In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij het bepalen van de heffmgsmaatstaf buiten
aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel
bedoelde waarde, de waarde van:
a. ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geexploiteerde cultuurgrond,
daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die
bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de
ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;
b. glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van gewassen,
voorzover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde grond;
c. onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het
houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een en
ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;
d. een of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de
Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de in artikel 1, derde lid,
onderdeel b, van die wet bedoelde voorwaarden met uitzondering van de daarop
voorkomende gebouwde eigendommen;
e. natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden, zandverstuivingen,
moerassen en plassen, die door rechtspersonen met voliedige rechtsbevoegdheid welke
zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen,
beheerd worden;
f. openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met
inbegrip van kunstwerken;
g. waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen,
instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de
delen van zodanige werken die dienen als woning;
h. werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden
beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met
uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;
i. werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat
beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf
als gebouwde eigendommen zijn aan te merken;
5