4. Voor belastingbedragen tot 10 vindt geen invordering plaats. Voor toepassing van de
vorige volzin wordt het totaal van de op een aanslagbiljet verenigde verschuldigde
bedragen hondenbelasting of andere heffingen aangemerkt als een belastingaanslag.
Artikel 9 Termiinen van betaling
1In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen
worden betaald in vijf gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van
de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld
en elk van de vol-gende termijnen telkens twee maanden later.
2. Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de
Invorderingswet 1990, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een
bestuurlijke boete is het eerste lid van overeenkomstige toepassing, voorzover deze
gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van de aanslag.
3. De Algemene Termijnwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde
ter-mijnen.
Artikel 10 Kwiitschelding van belasting
Bij de invordering van de hondenbelasting kan alleen voor de eerste hond kwijtschelding
worden verleend.
Artikel 11 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de
heffing en de invordering van de hondenbelasting.
Artikel 12 Inwerkingtreding en citeertitel
1De Verordening hondenbelasting 2001vanl 8 december 2000, wordt ingetrokken met
ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van heffing, met dien ver-
stande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum
hebben voorgedaan.
2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van
bekendmaking.
3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2002.
4. Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening hondenbelasting 2002".
Aldus vastgesteld door de raad voornoemd,
in zijn openbare vergadering van 13 december 2001,
de secretaris,-
gma)
de voorzitter,
(mevr. W. Chr. Vroegindeweij)