Vermogen
Het recht op en de hoogte van de bijstand, wordt afgestemd op de middelen van de betrokken
persoon. Ten aanzien van het vermogen is in een beleidsnotitie vermogen nader verduidelijkt op
welke wijze de vaststelling plaatsvindt van het bij de aanvang van de bijstand aanwezige
vermogen en hoe omgegaan moet worden met het vermogen tijdens te bijstandsverlening.
Beleidsuitgangspunt is dat de omvang van het vermogen negatief kan zijn. Bij. het controleren van
het vermogensverloop bij de eerste aanvraag wordt 3 maanden terug gegaan. Tevens is in de
beleidsnotitie vermogen beschreven hoe omgegaan wordt met bepaalde vermogens- en
inkomensbestanddelen zoals de auto, verzekeringspolissen, spaarloonregelingen, schenkingen
en giften.
In het kader van het Strategisch Akkoord is een werkgroep van de SZW bezig nadere voorstellen
voor een nieuwe systematiek op te zetten voor de vermogensvaststelling. De huidige beleidslijn
ten aanzien van de vaststelling van het vermogen (artikel 51 Abw) is dat het vermogen eenmalig
bij de aanvang van de bijstandsverlening wordt vastgesteld (bezittingen minus schulden). Nadien
wordt alleen rekening gehouden met nieuwe positieve bestanddelen, bijvoorbeeld een erfenis (de
zogenaamde staffelmethodiek). De Centrale Raad van Beroep stelt in een aantal uitspraken dat
een integrate herbeoordeling van de vermogenspositie dientte geschieden, als daarin doorde
ontvangst van positieve bestanddelen een wijziging optreedt. Bij deze herbeoordeling dienen dan
ook de negatieve ontwikkelingen in het vermogen in aanmerking te worden genomen. Hiermee
wijkt de Centrale Raad van Beroep af van de staffelmethodiek. Deze uitspraken nopen tot een
nieuwe systematiek voor de wijze van vaststelling van het vermogen.
In 2003 zal de beleidsnotitie vermogen hierop waarschijnlijk te dienen worden aangepast.
Daarnaast zal SZW onderzoeken of en hoe het mogelijk is om voor de vaststelling van de hoogte
van het eigen vermogen bij lOAZ-uitkeringen aan te sluiten bij de fiscus (vaststelling van het
vermogen in eindbalans van de onderneming).
debiteurenonderzoek
De Abw verplicht tot regelmatig onderzoek naar de financiele omstandigheden van de personen,
aan wie een betalingsverplichting is opgelegd.
Deze verplichting strekt zich alleen uit tot vorderingen die samenhangen met algemene bijstand
die (deels) is gedeclareerd bij het Rijk en met de opgelegde boeten.
Overeenkomstig het bepaalde in het Rau wordt eens per 12 maanden naarde vorderingen een
heronderzoek ingesteld. Deze verplichting geldt op grand van artikel 4 lid vier van de Rau niet ten
aanzien van vorderingen waarvan de betalings- en aflossingstermijn een periode van 5 jaar niet
overschrijden, te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin de eerste aflossing voldaan
moet zijn. Onder een vordering wordt ook verstaan de borgstelling die is afgegeven aan de
Gemeenschappelijke Kredietbank Friesland te Leeuwarden.
Onder de debiteurenonderzoeken worden op dit moment ook de bewaking van betalingen
gerekend. Echter de gemeente streeft ernaar dat in 2003 de administratie zo ingericht is, dat het
aantal debiteurenonderzoeken en de bewaking van de betalingen gescheiden geregistreerd
dienen te worden.
De gemeente mag zelf bepalen of het afzien van verdere invordering plaatsvindt op aanvraag van
betrokkene of via een ambtshalve toetsing. Hiervoor zou in 2002 beleid worden ontwikkeld, maar
gezien de samenwerking op het gebied van sociale zaken, is dit uitgesteld. De gemeente streeft
ernaar om in 2003 gezamenlijk debiteurenbeleid te kunnen ontwikkelen.
beleidsplan ABW 2003.