het niveau van de studiefinanciering nog aanspraak kan maken op een aanvullende
bijstandsuitkering van 271,06.
De thuiswonende jongere van 21 jaar met een uitkering op grond van hoofdstuk 3 van de Wet
studiefinanciering 2000 is op grond van artikel 9 lid 2 onder b uitgesloten voor het recht op
bijstand. Deze jongere kan weer een aanvullende beurs of een rentedragende lening aanvragen
op grond van de Wet studiefinanciering.
Gehuwden die inwoning hebben
De bijstandsnorm voor gehuwden, waarvan beide echtgenoten jonger zijn dan 65 jaar, kan
worden verlaagd voor zover de belanghebbenden lagere algemeen noodzakelijke kosten van
het bestaan hebben, dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het geheel of
gedeeltelijk kunnen del en van de kosten met een ander.
Ten gevolge van de wijzigingen in artikel 3 lid 2 dient ook artikel 4 van de Verordening als volgt
gewijzigd te worden:
1De bijstandsnorm wordt lager vastgesteld indien de gehuwde lagere algemeen
noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als
gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.
2. De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt 10% van het netto minimumloon.
3. De verlaging als bedoeld in het eerste lid blijft achterwege voor de gehuwde in wiens
woning ten laste komende kinderen hun hoofdverblijf hebben. Onder ten laste komende
kinderen worden in dit verband mede verstaan de kinderen die hun hoofdverblijf in de
woning van de gehuwde hebben en die:
- de leeftijd van 18,19 of 20 jaar hebben en die een inkomen hebben tot maximaal de hoogte
van de uitkering op grond van hoofdstuk 3 van de Wet studiefinanciering 2000;
- ongeacht hun leeftij d, aanspraak hebben, of kunnen maken, op een uitkering op grond van
hoofdstuk 3 van de Wet studiefinanciering 2000 tot maximaal de hoogte van deze
uitkering;
- indien het inkomen van de ten laste komende kinderen uitstijgt boven de in artikel 3 a en b
genoemde normen wordt de bijstandsnorm voor de gehuwde met 10% van het netto
minimumloon verlaagd.
Het ontbreken van woonkosten
De bijstandsnorm kan lager worden vastgesteld, als gevolg van de bewoning van een woning
waaraan geen woonkosten zijn verbonden.
Naar aanleiding van een recente uitspraak van de CrvB van 20 februari 2001 is een oud twistpunt in de
bijstandspraktijk weer naar boven gekomen. De vraag namelijk of indien de bijstandsontvangende geen
woonkosten heeft, de objectieve of de subjectieve benadering bepalend is voor de uitkomst: al dan niet
verlaging van de bijstandsnorm. Bij de objectieve benadering wordt alleen het object (de woning) in
ogenschouw genomen. Zijn voor de bewoning hiervan op zichzelf geen kosten verschuldigd (zoals
veelal bij kraakpanden en ingebruik gegeven woningen het geval is) dan is bijstandsaanpassing om die
reden in neerwaartse zin aan de orde. De subjectieve benadering betekent dat het subject (de
bijstandsontvangende) zelf geen woonkosten voldoen, maar dat een ander, die geen hoofdverblijf in de
woning heeft, deze kosten voor zijn rekening neemt of dat de bijstandsontvangende om een andere
reden feitelijk geen woonkosten heeft.
In de hierboven genoemde uitspraak gaat het om de subjectieve benadering. Hierbij is rekening
gehouden met de Memorie van Toelichting bij artikel 35 Abw. De Centrale Raad neemt hiermee, thans
afstand van de, aanvankelijk ook door hem aangehangen, objectieve benadering.
Pag. 4 van 9