Verlaging van de toes lag van 21- en 22 jarigen
Op grond van artikel 37 kan de toeslag voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar afwijkend
worden vastgesteld, gezien de hoogte van het minimumjeugdloon. De gemeente kan de hoogte
van de toeslag op de uitkeringen van 21- en 22 jarigen die alleenstaand zijn op grond van
artikel 37 en 38 op nihil stellen (uitspraak 11 april 2000,00/1123 NABW-VV en 00/1081
nabw, aangezien de bijstandsnormen van 21- en 22 jarigen zijn afgeleid van het netto
minimumloonniveau.
Beide gemeenten hebben de toeslag voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar op nihil gesteld.
Echter over de systematiek van het op nihil stellen van de toeslag werd verschillend gedacht.
Na contact opgenomen te hebben met de heer Remmert Kuipers van Inspectie Werk en
Inkomen te Groningen blijkt dat er gelet dient te worden op de volgorde van de artikelen 33
t/m 38. Het hanteren van een verkeerde volgorde kan namelijk voor de belanghebbende
nadelige gevolgen hebben. De verlaging van artikel 37 Abw voor 21- en 22 jarige
alleenstaanden mag namelijk alleen worden toegepast op de toeslag. Voor de overige
verlagingen geldt de beperking niet. Daar is ook verlaging op de norm mogelijk indien er geen
toeslag (meer) is. Wanneer altijd eerst de verlaging van artikel 37 Abw zou worden toegepast
en vervolgens de overige verlagingen dan leidt dit tot een andere uitkomst dan wanneer de
verlaging van artikel 37 Abw pas als laatste aan bod komt.
Er zijn twee redenen waarom de speciale verlaging voor alleenstaanden van 21 of 22 jaar bij
de berekening tot het eind moet worden bewaard. In de eerste plaats de wettelijke volgorde
van de verlagingen. De verlaging van artikel 37 Abw wordt in de wet als laatste genoemd. De
tweede reden is gelegen in de grondslag voor de verlaging van artikel 37 Abw. Voorwaarde is
namelijk dat zonder de verlaging de hoogte van de toeslag, gezien de hoogte van het
minimumjeugdloon, een belemmering kan vormen voor de aanvaarding van arbeid. Wanneer
nu de andere verlaging er toe hebben geleid dat er geen toeslag meer over is, dan kan deze dus
ook geen belemmering meer vormen voor de aanvaarding van arbeid.
De uitkeringsnorm voor een alleenstaande van 21 jaar wordt als volgt berekend (hierbij wordt
uitgegaan dat de ouders van de alleenstaande de woonkosten betalen):
794,90
- artikel 5 lid 2 verlaging van 20% wegens ontbreken van woonkosten
€227,11
567,79
- artikel 6 wordt de toeslag op nihil gesteld (resteert geen toeslag meer)
Uit bovenstaande voorbeeld blijkt dat op grond van artikel 6 de toeslag niet nogmaals met
20% verlaagd kan worden, aangezien de toeslag reeds op nihil staat.
De berekening van bovenstaande voorbeeld wordt bij een alleenstaande van 21 jaar met een
inwonende kostganger als volgt berekend (er weer van uitgaande dat zijn ouders de
woonkosten betalen)
basisnorm (50%) 567,79
- artikel 3 lid 3 van Verordening toeslag van 10% 113,56
- basisnorm (50%)
- artikel 3 lid 2 van Verordening toeslag van 20%
567,79
227,11
567,79
Pag. 6 van 9