dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden
beschouwd.
Er kan alleen afstemming plaatsvinden indien er een verband bestaat tussen de
ernstige misdraging en de uitvoering van de Wwb. Vandaar dat in dit artikel wordt
bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder
omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van Wwb.
In artikel 18, tweede lid van de wet wordt gesproken over 'het zich jegens het college
zeer ernstig misdragen'. Dit betekent dat alleen agressief gedrag tegenover leden
van het college en hun ambtenaren aanleiding een afstemming. Met in achtneming
van artikel 7 van de wet is het college van mening dat hieronder mede kan worden
volstaan derden die met de uitvoering zijn belast.
Er kan dus ook afstemming plaatsvinden als belanghebbende zich agressief heeft
gedragen tegenover een medewerk(st)er van een andere organisatie die belast is
met de uitvoering van de wet.
Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende
vormen van agressief gedrag worden onderscheiden:
verbaal geweld (schelden);
discriminatie;
intimidatie (uitoefenen van psychische druk);
zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);
mensgericht fysiek geweld;
combinatie van agressievormen.
Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden
naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad.
In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld
en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen
van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het
verkrijgen van een uitkering). Agressie die ontstaat dooronmacht, ontevredenheid,
onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie. Het zal
duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel
groter is dan bij frustratiegeweld.
Het afstemmen staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college
gaat over tot afstemming, terwijl gelijktijdig over wordt gegaan tot aangifte bij de
politie.
Artikel 16. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
De verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de
voorziening in het bestaan, geldt voor en tijdens de periode van bijstansverlening. Dit
betekent dat belanghebbende geacht wordt, gebruik te maken van alle voorliggende
voorzieningen, dan wel alles in het werk stelt of heeft gesteld om zijn
bijstandbehoevendheid te vermijden cq. te verminderen.
Het gaat hierbij om situaties dat de belanghebbende bepaalde risico's neemt
waardoor hij/zij bestaansmoeilijkheden over zich afroept.