6. dit vaststellen moet objectief gebeuren.
Adlen 2. Er moet sprake zijn van consistentie op 3 uitingsniveau's van ziekte. Dit zijn
stoornissen op het niveau van het lichamelijk en geestelijk functioneren, beperkingen op het
niveau van de gedragingen en activiteiten en handicaps op het niveau van de sociale rollen.
Ad 3. Het is heel goed mogelijk dat er wel stoornissen, beperkingen of handicaps bestaan in
andere sociale rollen, die echter niet relevant zijn voor de beoordeling voor leerlingenvervoer.
Ad 4. De arts gaat uit van de beleving van de client. Maar de arts stelt vast en niet de client.
Ad 5. Dat wil zeggen op een in de reguliere gezondheidszorg aanvaarde wijze. Dit vereist dat
onderzoeksmethoden toegepast worden die in de gezondheidszorg onder artsen en
paramedische deskundigen algemeen geaccepteerd zijn. Het gebruik van de
onderzoeksmethoden moet wel aan het specifieke doel gerelateerd kunnen worden.
Ad 6. Dat betekend dat het vaststellen van de feiten toetsbaar, reproduceerbaar en consistent
moeten zijn.
Onderzoek van de leerling
De volgende medische afwegingen moeten worden gemaakt bij de beoordeling of een leerling
zelfstandig gebruik kan maken van het openbaarvervoer:
Is bij de leerling sprake van lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap
waardoor hij/zij niet zelfstandig gebruik kan maken van het openbaar vervoer?
Is bij de leerling sprake van een gedragsstoornis op basis van een psychiatrische
stoornis (volgens de DSMIV classificatie)?
- autisme
- PDD-NOS
- ADHD
- angststoornissen
enz
Indien de leerling niet zelfstandig met het openbaarvervoer kan reizen, dan wordt beoordeeld
of de leerling met een busje kan reizen. Zo niet dan is de taxi gei'ndiceerd. De taxi is o.a.
ge'indiceerd wanneer een leerling door zijn gedragstoornis de andere reizigers ernstig overlast
bezorgd.
Ouders /verzorgers zijn medisch gezien niet in staat het kind te begeleiden per
openbaar vervoer
De volgende medische afwegingen moeten worden gemaakt:
Is bij de ouder /verzorger sprake van lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap
waardoor zij geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer?
Is er sprake van verminderde mobiliteit?
Ouder /verzorger is niet in staat meer dan 800 meter te lopen met of zonder
hulpmiddelen. De criteria van de WVG worden als richtlijn genomen.
Protocol Sociaal Medische Advisering
GGD Fryslan